Gepubliceerd op 29-06-2020

erfopvolging

betekenis & definitie

Overgang van het koninklijk gezag door vererving volgens een bepaalde volgorde en regeling. Het spreekt vanzelf dat een erfelijke monarchie geschreven of ongeschreven regels kent inzake de erfopvolging.

Sinds 1814 bevat de Nederlandse Grondwet een uitputtende regeling van de troonopvolging. Het stelsel is sindsdien op een aantal punten gewijzigd. Het Statuut voor het Koninkrijk verwijst, afgezien van artikel 1, voor de regeling van de troonopvolging naar de Grondwet.De Grondwet verklaart dat het koningschap erfelijk wordt vervuld door de wettige opvolgers van koning Willem I. Het koningschap gaat bij overlijden van de Koning krachtens erfopvolging over op zijn wettige nakomelingen, waarbij sinds 1983 het oudste kind ongeacht of dit een man of vrouw is voorrang heeft, met plaatsvervulling volgens dezelfde regel. Grenzen aan dit stelsel bevat de Grondwet niet. Als de Koning geen nakomelingen heeft, gaat het koningschap op dezelfde wijze over op de wettige nakomelingen eerst van zijn ouders, dan van zijn grootouders, in de lijn van erfopvolging, hier echter met de beperking van verwantschap met de overleden Koning tot in de derde graad. Volgens artikel 26 van de Grondwet wordt een kind waarvan een vrouw zwanger is op het ogenblik van overlijden van de Koning, voor de erfopvolging als reeds geboren aangemerkt. Als het kind dood ter wereld komt, wordt het geacht nooit te hebben bestaan. Artikel 27 van de Grondwet stelt afstand van het koningschap gelijk met overlijden, met dien verstande dat na de afstand geboren kinderen en hun nakomelingen van de erfopvolging zijn uitgesloten.

Volgens artikel 28 van de Grondwet doet de Koning afstand van het koningschap als hij een huwelijk aangaat buiten bij de wet verleende toestemming. Degenen die het koningschap kunnen beërven en die zo’n huwelijk sluiten, zijn met de uit dat huwelijk geboren kinderen en hun nakomelingen van de erfopvolging uitgesloten. Dit is het geval geweest bij prinses Irene (1964), prinses Christina (1975) en prins Friso (2004).

Artikel 29 van de Grondwet maakt het mogelijk bij wet een of meer personen van de erfopvolging uit te sluiten, maar alleen ‘indien uitzonderlijke omstandigheden daartoe nopen’. Voorts is een tweederde meerderheid in de Staten-Generaal, die hierover in verenigde vergadering beraadslagen en besluiten, vereist. Wat ‘uitzonderlijke omstandigheden’ zijn, beslist de wetgever zelf.

Het geschetste stelsel sluit niet uit dat op enig moment een toekomstige troonopvolger volgens erfopvolging zal ontbreken of dat er geen opvolger is als de Koning overlijdt of abdiceert. Deze luidt als volgt: Wanneer vooruitzicht bestaat dat een opvolger zal ontbreken, kan deze worden benoemd bij een wet. Het voorstel hiertoe wordt door of vanwege de Koning ingediend. Na de indiening van het voorstel worden de Kamers ontbonden. De nieuwe Kamers beraadslagen en besluiten hierover in verenigde vergadering. Zij kunnen het voorstel alleen aannemen met ten minste twee derde van het aantal uitgebrachte stemmen.

Indien bij overlijden van de Koning of bij afstand van het koningschap een opvolger ontbreekt, worden de Kamers ontbonden. De nieuwe Kamers komen binnen vier maanden na het overlijden of de afstand in verenigde vergadering bijeen teneinde te besluiten omtrent de benoeming van een Koning. Zij kunnen een opvolger alleen benoemen met ten minste twee derden van het aantal uitgebrachte stemmen.

Het sluitstuk van de regeling inzake de troonopvolging is vervat in artikel 31 van de Grondwet. Dit bepaalt dat een benoemde Koning krachtens erfopvolging alleen kan worden opgevolgd door zijn wettige nakomelingen. Ten slotte verklaart artikel 31 de bepalingen inzake de erfopvolging van toepassing op een benoemde opvolger, zolang deze nog geen Koning is. Dit kan alleen het geval zijn als er op het ogenblik van de benoeming nog een Koning aanwezig is.

Ten aanzien van de troonopvolging geldt het beginsel van de continuïteit. Overlijdt de Koning of doet deze afstand, dan is zijn opvolger onmiddellijk Koning. Een inhuldiging of eedaflegging is daarvoor geen voorwaarde.

< >