Lexicon Nederland en België

Liek Mulder (1994)

Gepubliceerd op 02-08-2017

Zwijsen

betekenis & definitie

Zwijsen, Joannes, Nederlands rooms-katholiek geestelijke, *28.8.1794 Kerkdriel, +16.10.1877 's-Hertogenbosch. Na zijn priesterwijding (1817) was hij achtereenvolgens kapelaan in Schijndel (1818) en pastoor in Best (1828) en in Tilburg (1832).

Zwijsen stichtte ten dienste van onderwijs en caritas in Tilburg twee congregaties van religieuzen: de zusters van liefde (1832) en de fraters van Tilburg (1844). In 1842 werd hij coadjutor (plaatsvervanger) van de apostolisch vicaris van 's-Hertogenbosch, die hij in 1851 opvolgde. Monseigneur Zwijsen werd de eerste aartsbisschop na het herstel van de rooms-katholieke hiërarchie in Nederland (1853) en tegelijk bisschop van 's-Hertogenbosch. Hij was tegenstander van de → papo-thorbeckianen. In 1863 werd een aanslag op hem gepleegd. In 1865 werd onder zijn leiding het eerste provinciaal concilie van Utrecht gehouden, waarin voor vele jaren de pastorale beleidslijnen werden vastgelegd. Vooral door zijn toedoen vaardigden de Nederlandse bisschoppen in 1868 een → mandement over het katholiek onderwijs uit, dat van grote invloed is geweest op de → schoolstrijd. In 1868 legde hij het ambt van aartsbisschop neer, maar bleef bisschop van 's-Hertogenbosch. Hij heeft de kerkelijke herleving van rooms-katholiek Nederland in belangrijke mate vorm gegeven