Lexicon Nederland en België

Liek Mulder (1994)

Gepubliceerd op 02-08-2017

Thorbecke

betekenis & definitie

Thorbecke, Johan Rudolf, Nederlands politicus, *14.1.1798 Zwolle, +5.6.1872 's-Gravenhage. Thorbecke studeerde letteren in Amsterdam en in Leiden.

Hij bezocht in Duitsland verschillende universiteiten en studeerde daar onder andere bij Eichhorn en Von Savigny, grondleggers van de historische rechtsschool (1820-1824). Van 1822-1824 was hij privaatdocent geschiedenis in Giessen en Göttingen. In 1825 werd hij hoogleraar politieke en diplomatieke geschiedenis en statistiek in Gent en in 1831 in Leiden. De Aanteekening op de grondwet (1839) markeert zijn overgang naar het liberalisme. Hij werd in 1840 door de Staten van Holland in de Dubbele Kamer gekozen, die na de afscheiding van België het nieuwe ontwerp-grondwet moest beoordelen; hij stemde tegen alle bepalingen. In zijn rede Over het hedendaagsche staatsburgerschap (1844) toonde hij zich voorstander van algemeen kiesrecht. Hij diende in datzelfde jaar met acht andere liberalen het voorstel van de → negenmannen in tot grondwetshervorming, dat echter met 34 tegen 21 stemmen werd verworpen. Op 17.3.1848 werd hij voorzitter van de commissie tot herziening van de grondwet. Het ontwerp van deze commissie leidde tot de voor de parlementaire democratie in Nederland zo belangrijke grondwetsherziening van 1848. Tijdens het eerste ministerie Thorbecke (1849-1853) kwamen belangrijke organieke wetten tot stand als de Provinciewet, de Gemeentewet, de Kieswet en verder de Postwet, de Telegraafwet, enquête-, onteigenings-, jacht- en visserij- en belastingwetten en de scheepvaartwetten. De → Aprilbeweging maakte een einde aan zijn eerste ministerie. Het tweede ministerie-Thorbecke (1862-1866) bracht onder andere de wet tot afschaffing van de slavernij in West-Indië, een nieuwe tariefwet, de wet die leidde tot het ontstaan van de hbs, de wet betreffende de Nederlandsche Bank, wetten op het graven van het Noordzeekanaal en de Nieuwe Waterweg, de Comptabiliteitswet van → Fransen van de Putte en de wet tot afschaffing van de gemeenteaccijnzen. Thorbecke kwam ten val door een scheuring in de liberale gelederen over het → cultuurstelsel. Hij formeerde na de → Luxemburgse kwestie 1868 het zakenkabinet-Van Bosse-Fock, maar nam er zelf geen zitting in. Toen bij de mobilisatie van 1870 bleek dat de defensie in deplorabele toestand verkeerde, werd Thorbecke in 1871 voor de derde en laatste keer premier. Thorbecke keerde zich tegen de leer van de volkssoevereiniteit, die de → Jong-liberalen aanhingen, omdat volgens hem dan niet meer de vraag wat recht en uitvoerbaar was richtsnoer werd, maar de wens van de meerderheid.

< >