Colijn, Hendrikus, Nederlands politicus, *22.6.1869 Haarlemmermeer, +18.9.1944 Ilmenau. Colijn werd in 1892 tweede luitenant bij het → Koninklijk Nederlands-Indisch Leger; hij onderscheidde zich bij de pacificatie van Atjeh; in 1909 verliet hij de dienst.
Colijn werd antirevolutionair kamerlid; van 1911-1913 was hij minister van Oorlog; van 1914-1922 directeur van de Bataafse Petroleum Maatschappij en sinds 1920 leider van de antirevolutionairen, waarvoor hij in 1922 ook als hoofdredacteur van De → Standaard ging optreden. Van 1923-1925 was hij minister van Financiën en daarna vijf maal premier: in 1925 en van 1933-1939 in vier opeenvolgende kabinetten. Zijn eerste ministerie kwam in november 1925 ten val doordat een voorstel tot opheffing van het gezantschap bij het Vaticaan werd aangenomen, met steun van de regeringspartij chu, wat het einde van de → coalitie betekende. Bij de verkiezingen van 1937, die voor Colijn een groot persoonlijk succes werden, brachten ook vele niet-antirevolutionairen (vooral conservatief-liberalen) hun stem uit op de `sterke man'. Daar stond tegenover dat zijn crisisbeleid (de aanpassingspolitiek), gekenmerkt door diep ingrijpende bezuinigingen, onder brede lagen van de bevolking afkeer wekte. Vooral onder de arbeidersklasse leed men onder de harde overheidsmaatregelen. Tijdens de Duitse bezetting scheen Colijn zich eerst, getuige zijn brochure Op de grens van twee werelden, bij de Nieuwe (Duitse) Orde neer te leggen, maar al gauw veranderde hij van mening. In 1941 werd hij geïnterneerd; hij overleed in gevangenschap aan een hartaanval.