Lexicon Nederland en België

Liek Mulder (1994)

Gepubliceerd op 02-08-2017

Bokkerijders

betekenis & definitie

Bokkerijders (Du. Bockreiter), volgens het volksgeloof geesten die op bokken door de lucht rijden.

Het was een variant op de → wilde jacht. In Belgisch en Nederlands Limburg en eveneens in het aangrenzende Rijngebied noemden roversbenden zich tussen circa 1740 en 1805 bokkerijders, in aansluiting op het oude volksgeloof. Zij wilden daarmee de bevolking angst aanjagen om hun terreur gemakkelijker te kunnen uitoefenen. De bok was een zinspeling op de duivel. De bokkerijders bestonden uit drie omvangrijke groepen. De eerste groep werd vooral gevormd door kleine ambachtslieden en gewezen soldaten. De tweede onder leiding van heelmeester Joseph Kirchhoff was een ondergrondse politieke beweging. De derde groep, de zogenaamde Meerssense bende, was grotendeels joods; de achtergronden van deze groep zijn onbekend. De sociale voorwaarden voor het ontstaan van de bokkerijders moeten worden gezocht in de ernstige en wijdverbreide armoede in deze streken. De overheid stond aanvankelijk machteloos. Men slaagde er uiteindelijk veelal door verraad in de leiders van de diverse benden in handen te krijgen. Overigens waren de terechtgestelden lang niet altijd paupers, zoals ten onrechte lange tijd is aangenomen.

< >