Amortisatiesyndicaat, syndicaat ter amortisatie (delging) van de Nederlandse staatsschuld. Het werd op 27.12.1822 opgericht ter vervanging van de reeds bestaande instituten op dit gebied: de Amortisatie Kas en het Syndicaat der Nederlanden.
Deze beide instituten waren opgericht in 1814. Hoewel de → tiërcering van de staatsschuld in naam was vervallen, werd zij in feite gehandhaafd doordat de staatsschuld van ruim 1250 miljoen gulden verdeeld werd in eenderde deel Werkelijke Schuld (nws), dat rente droeg, en tweederde deel Uitgestelde Schuld, waarvan de obligaties renteloos waren. Jaarlijks zou vier miljoen gulden van de nws worden afgelost, terwijl een zelfde bedrag van de Uitgestelde Schuld tot Werkelijke Schuld zou worden verklaard. Dit betekende dat het enkele eeuwen zou duren voordat men van de Uitgestelde Schuld af zou zijn. De taak van het Amortisatiesyndicaat werd veel ruimer. Het stond buiten parlementair toezicht en diende dan ook in werkelijkheid om de financiën aan de controle van de Staten-Generaal te onttrekken. Zo kon koning Willem I eigenmachtig beschikken over grote bevoegdheden en inkomsten onder andere door leningen en speculaties. Hij gebruikte ze vooral om het economisch leven te stimuleren, zodat de schuld steeg in plaats van te worden gedelgd. Onder koning Willem II werd in 1840 het Amortisatiesyndicaat ontbonden (wet van 27.12.1840, Staatsblad 77). Het Rijk nam de verplichtingen over. De rentelast was van 1822-1840 met 5,8 miljoen gulden gestegen. Het bankroet werd afgesloten door de Uitgestelde Schuld tegen beurskoers (6,8 procent) inwisselbaar te stellen tegen nws.