(1749-1832) Duits dichter en schrijver, een der allergrootsten van de Duitse literatuur. Hij was van goeden huize, kreeg een uitstekende opleiding en kwam tijdens zijn rechtenstudie in contact met Herder, die zijn belangstelling voor de volkspoëzie aanwakkerde.
Aanvankelijk was hij romanticus. Hij bezat een evenwichtig karakter, afkeer van conventies en gezag en gaf zich volledig over aan de irrationele krachten in de natuur. Hij had verschillende liefdesrelaties. Van zijn vroege werken maakte de briefroman Die Leiden des jungen Werthers 1774 (Het lijden van de jonge Werther) hem beroemd. Eveneens in deze periode ontstond het treurspel Götz von Berlichingen 1773 (Götz von Berlichingen). Hij werd in 1776 in Weimar ambtenaar, bekleedde hoge functies en werd uiteindelijk in de adelstand verheven (1782). Uit deze tijd dateren de ballade Edkönig 1782 en Über alle Gipfeln ist Ruh 1784. Invloed van het classicisme leidde tot toneelstukken als Iphigenie auf Tauris 1786 (Iphigenia op Tauris) en Torquato Tasso 1789 (Torquato Tasso). Aansluitend op een verblijf in Italië (1786-'88) publiceerde hij wetenschappelijke studies op het gebied van de natuurkunde en biologie. De vriendschap met Schiller leidde tot een vruchtbare periode waarin G. de ontwikkelingsroman Wilhelm Meisters Lehrjare (Wilhelm Meisters leerjaren) voltooide (1795-'96). Hij schreef balladen, o.a. Der Zauberlehrling 1797 en het idyllische epos Hermann und Dorothea 1797 (Hermann en Dorothea). Van zijn treurspel Faust (Faust) werd in 1808 het eerste deel gepubliceerd. Van 1809-'30 werkte hij aan de autobiografie Aus meinem Leben. Dichtung und Wahrheit, hij voltooide in 1832 Faust II. Verschillende bekende literatoren hebben zich aan de vertaling van zijn werk gewijd (o.a Adama van Scheltema, Nico van Suchtelen, Anth. Donker, J.J.L. ten Kate).