(1890-1945) Oostenrijks dichter en schrijver van joodse afkomst, week in 1938 uit naar Frankrijk, vluchtte in 1940 naar de VS. Hij geldt als een der belangrijkste vertegenwoordigers van het literaire expressionisme.
W. begon als dichter van diep bewogen, hymnische poëzie en schreef daarna symbolistisch-expressionistische drama's, waarin het streven naar menselijke verbroedering centraal staat. Zijn proza heeft magischrealistische trekken en religieuze en historische onderwerpen. Eruit spreekt een gekweld zoeken naar licht en zekerheid. Poëzie o.a. Der Weltfreund 1911, Einander 1915, Gesänge aus den drei Reichen 1917, Beschwörungen 1923. Toneel o.a. Die Troerinnen 1915, Spiegelmensch 1920, Paulus unter den Juden 1926 (Paulus onder de Joden), Jacobowsky und der Oberst 1944 (Jacobowsky en de overste). Romans: Nicht der Mörder, der Ermordete ist schuldig 1919 (Niet de moordenaar, de vermoorde is schuldig), Der Abituriententag 1928 (De reünie). Höret die Stimme 1937 (Hoort naar mijne stem), Der veruntreute Himmel 1939 (De verduisterde hemel), Das Lied von Bernadette 1941 (Het lied van Bernadette) en Stern der Ungeborenen 1946.