het lichaam bestaat gemiddeld voor 65% uit water. Wat het lichaam aan vocht uitscheidt, tracht het meestal weer op te nemen, zodat de water- en zouthuishouding in evenwicht blijft.
Wanneer de stofwisseling door eenzijdige of onvoldoende voeding, door verstoring van de zouthuishouding of van het samenspel van de vele klieren met interne secretie diepgaand gestoord wordt, is grotere opslag van water in het lichaam daarvan het gevolg. Ook kunnen stoornissen van de middenhersenen vermeerderde urine-uitscheiding veroorzaken, waardoor de drang ontstaat veel te drinken om het verloren water weer aan te vullen. (Polyurie bij diabetes insipidus). Door de stofwisseling ontstaat dagelijks ongeveer ½ l water, 1-3 l worden dagelijks door het drinken opgenomen. Beperking van het zoutgebruik in de natuurlijke voeding brengt de behoefte aan drinken terug, zodat een vochtomzetting van 11½ l normaal is.