Lexicon der Natuurgeneeskunde

Ernst Meyer Camberg (1981).

Gepubliceerd op 11-06-2020

Slib

betekenis & definitie

afzetting in langzaam stromend of stilstaand water en in rustige, afgesloten inhammen van de zee. Bestaat uit anorganische bestanddelen, meest kiezelzuur en kalkzouten en uit in staat van ontbinding verkerende organische resten, meestal van plantaardige aard.

Rotting kan ontwikkeling van zwavelwaterstof veroorzaken. Heeft groot wateropnemend vermogen en is een slechte warmtegeleider. Wordt daarom gebruikt voor warmtepakkingen en -baden. Alleen bij hoog zwavelgehalte wordt aan deze fysische werking nog een chemische werking toegevoegd. Door hun hoog gehalte aan mineralen zijn de minerale slibsoorten wat betreft de werking minder intensief dan modder, omdat ze niet zoveel water opnemen en de warmte niet zo lang vasthouden. Ze zijn echter gladder, fijner van korrel en passen zich beter aan dan modder.

Worden voornamelijk gebruikt in pakkingen. De bekendste minerale slibsoorten zijn „Pistyanschlamm” en de fango uit Battaglia in Noord-Italië. Duitse minerale slibsoorten zijn Eifel (Bad Neuenahr) en Jurafango (Bad Boll). Het slib van de zeekusten heet slik. Dit heeft een lager gehalte aan plantaardige bestanddelen, maar goed wateropnemend vermogen (Wilhelmshaven). In Zweden gebruikt men veel zeeslib dat in rustige inhammen tot rotting is overgegaan. De bekendste slibsoorten zijn gedroogd en verpakt in de handel en moeten voor gebruik met water aangemaakt en verwarmd worden.

< >