(vendĭco) (1);
I. a. eig., (gerechtelijk) aanspraak op iets maken, vindiceren, sponsam in libertatem, Liv., puellam (nl. haar vrijheid) in posterum diem, Liv., vindicatur Verginia spondentibus propinquis, Liv.
b. overdr., op iets aanspraak maken, vorderen, zich toeëigenen, alqd, Cic., omnia pro suis, Cic., Chii suum (Homerum) vindicant, Cic., v. antiquam faciem, weer aannemen, Ov., victoriae maiorem partem ad se, Liv., ceterarum rerum . . . partem aliquam sibi, Cic., sibi nomen, Quint., sibi regnum, Iust. | voor iemd aanspraak maken op vrijheid, bevrijden, redden, rem populi in libertatem, Cic., ex dominatu Ti. Gracchi in libertatem rem publicam, Cic., ook zonder in libertatem, b.v. te ab eo vindico et libero, Cio., vind. se ad alqm, zijn verplichtingen jegens iemd vervullen, Cic.; (wat nog vrij, ongedeerd enz. is) in bescherming nemen, beschermen, beveiligen, bewaren, libertatem, Caes., gewl. m. ab, b.v. alqm a (voor) miseriis morte, Cic., vind. se ex alqa re, zich voor iets vrijwaren, Cic.
II. een vergrijp door strafbedreiging enz. tegengaan,
a. eig., (een misdaad enz.) tegengaan, verbieden, of (als hij begaan is) wreken, straffen, istum dolum malum legibus, Cic,, acerrime maleficia, Cic., facinus