Woordenboek Nederlands -Latijn

Dr. J.F.L. Montijn (1949)

Gepubliceerd op 14-02-2022

Vinco

betekenis & definitie

I. vīci, victum (3);

a. eig., de overhand krijgen, - behouden, overwinnen, c. acc., bedwingen, overweldigen, overwinnen, ut qui vicissent (de overwinnaars) iis quos vicissent (de overwonnenen) imperarent, Caes., etsi pugnando acie vicisset, Liv., longinqua bella, in enz., Iust., c. acc. pers., b.v. Carthaginienses, Cic., omnes gravi proelio, Nep., Oalliam bello, Caes., urbem pugnando, Sall. | in de kampspelen, neque vincere certo, Verg., Olympia, te O. overwinnen (van paarden), Enn., Plin.; in het spel, ook c. acc. van de winst = winnen, L milia, Suet.; in een proces iudicio (van de aanklager), Cio., iudicium (van de beklaagde), Cio., zo. ook causam suam, Ov., sponsione (van de aanklager, die tot een sponsio uitnodigt), en sponsionem (van de beklaagde, die daartoe uitgenodigd is), Cic., ventum est (sc. in ius); vincimur, Ter.; bij een verkoping, Othonem, hoger bieden dan enz., Cic.; bij het dingen naar een ambt, competitorem in suffragiis, Quint.; bij een meningsverschil, Appius vicit, Liv., haec sententia vicit, Liv., victi paucis sententiis, Liv.
b. overdr., overweldigen, overwinnen, meester worden van enz., vincunt aequora navitae, Hor., victus somno, sopore, Liv., Ov., vivendo vici mea fata, ik heb langer geleefd, dan ik moest, Verg., v. noctem flammis, verlichten (van fakkels), Verg., multa saecula durando, trotseren (van een boom), Verg.; aëra summum arboris iactu v., over de top van de boom vliegen, Verg.

II. vīci, victum (3); fig.,

a. in ’t alg., overweldigen, -winnen, meester worden van, rationem, Cic., iram, Iust., silentium, verbreken, Tac., spem regendi, geen hoop meer overlaten om hen te kunnen sturen (van olifanten), Liv.; overwinnen = tot beter inzicht -, tot toegeven brengen, vermurwen, bewegen, meeslepen, peccavi, fateor, vincor, ik geef mij gewonnen, Ter., vinci a voluptate, Cic., adolescentulus eadem audiendo victus est, gaf zich gewonnen, gaf toe, Liv., vand. vincor, ut etc. = ik word gedwongen te enz., Hor., Tac., b.v. vincor ut credam miser, Hor.
b. in ‘t bijz., overtreffen, te boven gaan, exspectationem omnium, Cic., beluas morum immanitate, Cic., vindt c. inf., het is beter, Hor. | overtuigend bewijzen, - aantonen, m. acc. c. inf., b.v. vinco deinde bonum virum fuisse Oppianicum, Cic., m. afh. vraag, Verg., m. ut etc., Hor., absol., vinco ab Oppianico, Cic. | in de taal van het dagelijks leven: vincimus, vicimus, wij hebben gewonnen spel, - ons doel bereikt, b.v. cui si esse in urbe tuto licebit, vicimus, Cic.; vicisti, gij hebt gelijk, viceris, gij zult gelijk (uw zin) hebben, zo ook vincite, vincerent, b.v. adducti (sunt a te) qui illam civem hinc dicant; viceris, Ter., vincite, si ita vultis, Caes.

< >