Woordenboek Nederlands -Latijn

Dr. J.F.L. Montijn (1949)

Gepubliceerd op 14-02-2022

Vĭgĭlĭa

betekenis & definitie

I. ae, f. in ’t alg., het waken (gedurende de nacht), patiens vigiliae, Sall., Demosthenis vigiliae, Cic.; slapeloosheid.

II. ae, f. in ‘t bijz.,

a. het waken (voor de veiligheid), wacht, vigilias agere (wacht houden) ad aedes sacras, Cic., in porta, Liv., vestra tecta custodiis vigiliisque defendite, Cic., cura vigiliarum turnarum, Liv.; meton., de tijd van een na twake (bij de Romeinen een vierde deel van de nacht), prima, Liv., secunda, Liv., tertia, Caes., quarta, Liv., ook = de wacht houdende soldaten, wacht, urbs vigiliis munita, Cic., vigilias ponere, Sall., vigilias circuire, rondgaan, inspecteren, Sall. | fig., waakzaamheid, werkzaamheid, ijver, zorg (van een staatsman), nostra vigilia et prospicientia, Cic., vand. meton., cupio vigiliam meam tibi tradere, mijn post (ambt), Cic.
b. godsdienstig nachtelijk feest, vigiliae Cereris, Pl.

< >