1. is, f. eig. bekleding, kleed, kleding, garderobe, purpurea, Cic., muliebris, Cic., servilis, famularis, Cic., vestem mutare = andere kleren aantrekken, Cic., cum alqo, Cic., inz. = rouwkleren aandoen, Cic., Liv.; plur. vestes = kleren, Curt., Tac. | kleden, spreien (voor rustbanken), volledig: vestis stragula, Cic., pretiosa, Cic.
2. is, f. poët. overdr., bekleding (van de kin), baard; huid (van slangen); spinneweb.