1. eig., waar men doorheen kan gaan, begaanbaar, toegankelijk, transitiones, vrije doorgangen, Cic., aedes, open staande, Ter., pervia tempora facere, de slapen doorboren, Ov., ook c. dat. (voor), Ov., Liv. | subst., pervium, ii, n. doorgang, Tac.
2. overdr., toegankelijk, nihil ambitioni pervium, Tac.