dep. (1);
1. intr., ronddolen, -zwerven, -reizen, hic (hier), Cic., omnibus in locis, Caes. | overdr., zich wijd en zijd verbreiden = overal bekend worden, in exteris nationibus usque ad ultimas terras, Cic.; zich uitbreiden = algemeen worden, ne is honos nimium pervagetur, Cic.
2. trans., doorzwerven, -reizen, -trekken (eig. en overdr.), alqd, Cic.
Aktieve bijvorm pervago; pervagemus, Cornif. rhet.
