a, um,
1. in ’t alg., ellendig, ongelukkig, beklagenswaardig, hic miser atque infelix, Cic., habere alqm miserrimum alqa re, iemd door iets het leven zuur maken, Cic. | overdr., (van zaken) jammerlijk, ellendig, ongelukkig, (als parenthetische uitroep) miserum! hoe jammerlijk! helaas! Verg.; overdreven, amor, Verg., c. gen., cultus, ten opzichte van enz.. Hor.
2. in ’t bijz., (zedelijk) ellendig, nietswaardig; (van liefde) ziek, kwijnend.