Woordenboek Nederlands -Latijn

Dr. J.F.L. Montijn (1949)

Gepubliceerd op 14-02-2022

Mĭnistro

betekenis & definitie

1. de behulpzame hand bieden, bedienen, dienen, alci, Cic.; vooral (aan tafel) opdragen, inschenken, serveren, servi ministrant, Cic., pocula, Cic., cenam, Hor., Iovi bibere, Cic.

2. overdr., bedienen, zorgen voor, hanteren, c. dat., velis, Verg.; c. acc., iussa medicōrum, uitvoeren, Ov., naves ministrantur velis, Tac. | aan de hand doen, verschaffen, schenken, faces furiis Clodianis, Cic., pecuniam, Tac.; ook van levenloze zaken, b.v. furor arma ministrat Verg.

< >