1. eig., tot Mars behorende, Martisch, bella, Hor., proles, van Romulus en Remus, Ov., miles, de Romeinse (daar Mars de stamvader der Romeinen was), Ov., anguis zoon van Mars, Ov., lupus, aan Mars gewijd, Verg., Martius mensis, de maand Maart (aan Mars gewijd en naar hem genoemd), Plin., calendae Martiae, nonae Martiae, idus Martiae, van Maart, Cic., campus Martius, het Marsveld tussen Rome en de Tiber, waar de comitiën gehouden werden, en de jeugd zich in gymnastische spelen oefende, Cic., vand. poët. gramine Martio, op het Marsveld, Hor., Martia legio, het Martische legioen, Cic., arena, plaats in de circus, waar de gladiatoren vochten, Ov. | meton., krijgshaftig, van de oorlog, oorlogs-, Penthesilea, Verg., vulnera, Verg., Thebe, waar veel oorlogen gevoerd werden, Ov., animi, heldenmoed, Liv., viri, helden, Liv.
2. overdr., tot Mars (planeet) behorende, fulgor, Cic.