Woordenboek Nederlands -Latijn

Dr. J.F.L. Montijn (1949)

Gepubliceerd op 14-02-2022

Ēdŭco

betekenis & definitie

1. (1), voeden, opvoeden (physiek en moreel), in het pass. educari dikwijls = opgroeien, Cic.; poët., senectam alcs, iemd in zijn ouderdom onderhouden, Ov.; (van een streek) lepores, apros, Hor. | overdr., educata huius nutrimentis eloquentia, Cic.

2. ēdūco, duxi, ductum (3);
I. (naar buiten)
a. ergens uittrekken, -uithalen, gladium e vagina, Cic. | in ’t bijz., (bij het loten) trekken, sortem, Cic., alqm ex urna, tribus, Cic.; uitdrinken, hoc, Pl.; uitbroeden, pullos, Pl.
b. ergens uit-, naar buiten voeren, - brengen, - leiden, in ’t alg., alqm secum, meenemen, Cic., ook met ab domo, Caes., ook met opgave waarheen? = wegvoeren, meenemen, alqm in provinciam, Cic., secum rus, Cic., se foras, naar buiten gaan, Ter. | in ’t bijz., (troepen enz. uit een plaats) voeren, absol. = (met de troepen) uitrukken; (iemd voor het gerecht) brengen, alqm in ius, Cic., alqm ad consules, Cic., en alleen alqm, Cic.; (een schip) laten uitlopen; (uit een land) uitvoeren; (water) afleiden; (een werk in een water) aanleggen, leggen enz., molem in Rhenum, Tac.

II. (in de hoogte)

a. omhoogvoeren, - brengen, ook fig., in astra, uitbundig prijzen, Hor. | overdr., oprichten, turres, Verg., Tac.; (een kind) grootbrengen.
b. (het neergelatene) optrekken, signa (aulaeorum), Ov.

III. (een tijd) doorbrengen, doorleven, annos, Prop.

< >