Woordenboek Nederlands -Latijn

Dr. J.F.L. Montijn (1949)

Gepubliceerd op 20-02-2022

Cŏos, cōs

betekenis & definitie

(Cŏus), i, f.; o, f. een der Sporadische Eilanden in de Aegaeische Zee, tegenw. Stanco.

Daarv. Cōus, Coisch, vestis, een tunica van fijne zijde (de lichte, doorzichtige weefsels der Coërs waren beroemd), Tib. | subst., Cōum, i, n. (sc. vinum), Coïsche wijn; Cōi, ōrum, m. de bewoners van Cos, de Coërs; Cōa, ōrum, n. Coïsche gewaden (z. b.).

< >