traxi, tractum (3), samentrekken
I. (verenigend)
a. eig., (troepen, schepen enz.) op één punt samentrekken, verenigen, concentreren, m. en z. in unum (locum), Caes.; (tot een bespreking, vergadering) samenbrengen, laten komen; (van geld enz.) bijeenbrengen, opbrengen.
b. (gemoederen) bijeenbrengen, verenigen. | (een verbintenis) tot stand brengen, sluiten, amicitiam, Cic., matrimonium, lust.; (van zaken) aangaan, zich met iets inlaten, rem, rationem, negotium, Cic., res contractae, verdragen, Cic., male contractae res, lastige, gevaarlijke toestanden, waarin wij verward zijn, Cic., cum multis res rationesque, zaken doen, handelsbetrekkingen aanknopen, Cic., nihil cum alqo, zich met iemd in ’t geheel niet inlaten, Cic., ook zonder object, is qui of ii quibuscum contrahebat, Cic. | (een toestand) teweegbrengen, zich op de hals halen, aes alienum, Cic., alci of sibi bellum cum alqo, Liv., culpam, Cic., lites, Cic., sibi poenam, Hirt., porcam, als straf verbeuren, Cici, offensionem, Cic., (ook van physieke nadelen) morbum ex aegritudine, Iust.
II. (verkortend, vernauwend, verdichtend)
a. eig., (verkortend) samentrekken, intrekken, collum, Cic., frontem, rimpelen, Cic., en het pass. contrahi mediaal = zich samentrekken, Cic.; contrahere vela, de zeilen inhalen, reven, fig. = zich in voorspoed matigen, Cic., Hor. | (leden) verstijven, stijf maken, gewl. part. contractus = verstijfd, stijf, Suet., Phaedr., (ook van de vorst zelf) contracto frigore pigrae (van de bijen), Verg.
b. overdr., (vernauwend, verdichtend) samentrekken, vernauwen, castra (ook m. in exiguum orbem), Caes., Liv., horrida tempestas contraxit caelum, vernauwde de horizon (door hem te verduisteren), hulde de hemel in nacht, Hor. | (in rede en geschrift), samenvatten, verkorten, kort uitdrukken. | (wat getalsterkte enz. betreft) samentrekken, beperken, matigen, universitatem generis humani, Cic.; schertsend, res tuae ita contractae, ut etc., ingewikkeld, verwikkeld, Cic.; (van hartstochten) appetitus omnes, Cic., cupidinem, Hor. | (gemoed, hart, moed) ineen doen krimpen, benauwen, beklemmen, drukken, animum, Cic., en overdr., van de personen, ut et bonis amici quasi diffundantur et incommodis contrahantur, dat men zich zowel door het geluk van zijn vriend verruimd, als door zijn ongemak beklemd gevoelt, Cic.