I. circumspectus p. a d i. pass., (van personen en zaken) gezien, aanzienlijk, uitstekend; (van zaken) wel overlegd, bedachtzaam. | act., (van personen) bedachtzaam, omzichtig.
II. circumspectŭs, ūs, m. het rondzien, -loeren, ook = de mogelijkheid of gelegenheid daartoe; overdr., beschouwing, overweging.