(1);
1. intr., om zich heen zien, in het rond kijken, rondzien, -kijken.
2. trans., in het rond zien op enz., om zich heen kijken naar enz., in het rond aanzien, rondom beschouwen, aquam, rondom water zien, Liv., patriciorum vultus, Liv. | naar iets of iemd (zoekend, verlangend) rondzien, uitkijken, omzien, alqd, Ter., alqm, Liv.; overdr., naar iets omzien, op iets wachten, loeren, defectionis tempus, Liv.