(bij dichters ook 3 lettergr. Cāĭŭs), i, m. en Cāia, ae, f. (maar Gaius, Gaia gelezen; de c. beantwoordde nl. vroeger aan k en g, eerst omstr. 234 v.
C. werd het letterteken g in het Romeinse alphabet opgenomen), Romeinse voornaam. Bij bruiloften placht men de bruidegom Caius en de bruid Caia te noemen, en zij zeide: Ubi tu Caius, ego Caia; bij de latere geschiedschrijvers inzonderheid = keizer C. Caligula; daarv. Cāiānus, Cajaans, van Caius (Caligula).