(adstringo), strinxi, strictum (3),
1. eig., strak -, vast aantrekken, vast samensnoeren, - samenpersen, - aanbinden, - aansluiten, venas (terrae) hiantes, zich nauw doen sluiten, Verg., alvus (de maag) tum astringitur, tum relaxatur, Cic. | in ’t bijz., (van spijzen enz.) alvum astringere, hardlijvigheid veroorzaken, Cels.; (van de koude) doen bevriezen, vand. astringi, bekoelen, Plin. ep.
2. overdr., (in schrift of rede) samendringen, -vatten, beperken. | boeien, binden, studio suorum astricti, Sall.; hecht, onontbindbaar maken, disciplinam legibus, Cic.; moreel binden, verplichten, alqm legibus, Cic., se scelere, zich door een misdaad binden, d. i. zich daaraan schuldig maken, Cic.