Woordenboek Nederlands -Latijn

Dr. J.F.L. Montijn (1949)

Gepubliceerd op 14-02-2022

Appārĕo

betekenis & definitie

ŭi, ĭtum (2),

1. in ’t alg., te voorschijn komen, zichtbaar worden of zijn, verschijnen, zich vertonen, vand. apparens = zichtbaar, Ov., Quint. | overdr. duidelijk zijn, blijken, res apparet en gewl. apparet, het is duidelijk, het blijkt, Com., Cic.
2. in ’t bijz., verschijnen als men geroepen wordt, d. i. iemds bevel gehoorzamen, iemd ten dienste staan, divorum iris, zich naar de toorn der goden richten, Cic.; een magistraat of vorst als schrijver, lictor enz. dienen, consulibus, Liv., quaestioni, bij het onderzoek, Cic., septem annos Philippo, als geheimschrijver dienen, Nep.

< >