I. a. eig., bloot, onbedekt, open, aether, caelum, helder, Verg., navis, zonder dek, vooral = door geen pantser of schild gedekt, ongedekt.
b. overdr., zonneklaar, openbaar, open en bloot, klaar, duidelijk, onverholen, quis apertior in iudicium adductus est? meer klaarblijkelijk schuldig, Cic.; neutr. sing. subst., in de formule, alqd in aperto est = iets verschijnt in een helder licht, is duidelijk, Sall., Tac., ook = iets ligt voor het grijpen, is gemakkelijk uitvoerbaar, Tac. | duidelijk, klaar, verstaanbaar. | onbewimpeld, oprecht, openhartig, in ongunstige zin = ongegeneerd, ongelikt.
II. a. eig., ongesloten, open, vrij, ongehinderd; neutr. subst., apertum, i, n. de open, vrije ruimte, het vrije, vlakke veld. | praegn., van hetgeen in het open veld geschiedt, acies, proelium, Liv., Mars, Ov.
b. overdr., ontsloten, open, toegankelijk, haec apertior a sunt ad reprehendendum, meer aan berisping blootgesteld, Cic.; (van karakter) niet gesloten, open.
Gepubliceerd op 14-02-2022
Ăpertus
betekenis & definitie