1. eig., in ’t alg., vervreemden, in vreemde handen, in de macht van anderen geven of brengen (pass. = in vreemde handen geraken), wegdoen, verwijderen, verstoten. | in ’t bijz., aan een ander (door iuris cessio) af staan, overdragen, vectigalia, Cic.; uit de familie stoten, alqm, Ter., Liv.; pass. (van lichaam of ledematen) afsterven, Sen.; alcs mentem, iemd van zijn verstand of zinnen beroven, waanzinnig maken, Liv., dikwijls in het pass., alienatae discordiā mentes hominum, geheel verblind, Liv., alienatā mente, waanzinnig, Caes., velut alienatus sensibus, als niet wel bij zijn zinnen, Liv.
2. overdr., in ’t alg., de geest, de zin van iets aftrekken, omtrent iets onverschillig maken, velut alienato ab sensu animo, onverschillig voor elk gevoel van smart, Liv. | in ’t bijz., vervreemden, in onmin brengen, afkerig, afvallig maken en dgl., pass. = zich afscheiden, afvallig worden; alienari ab alqa re, een natuurlijke afkeer van iets hebben, iets mijden, ab interitu, Cic.