Woordenboek Nederlands -Latijn

Dr. J.F.L. Montijn (1949)

Gepubliceerd op 14-02-2022

Afflŭo

betekenis & definitie

fluxi, fluxum (3), naar iets toe, bij of langs iets vloeien, - stromen, cibo affluente, nl. naar de maag, Suet.; (van een menigte mensen) aan-, toestromen. | overdr., ongemerkt toevloeien, - komen, voluptas ad sensus cum suavitate affluit et illabitur, Cic.; toestromen = in overvloed toevloeien, otium et divitiae, Sall., vand. alqd re = iets in overvloed, volop hebben, Cic.

< >