mōvi, mōtum (2), ergens heen bewegen,
1. in ’t alg., bij, tot, naar, aan iets brengen, voeren, richten, leggen, zetten, honden, manum operi, de hand aan het werk slaan, Ov., manus alci, Liv., alci rei, Cic., zich vergrijpen aan, alci equum, voorbrengen, Liv., laevam, de linkerhand gebruiken, Cic., exercitum, doen aanrukken, Liv., en absol. admovere = aanrukken, Curt., urbem ad mare, aan de zee stichten, Cic. | m. abstracta, diem leti, nader brengen, d. i. zich doden, Curt.; luctus alci of animo alcs, over iemd brengen, Sen.; mentem ad alqd, op iets richten, Cic.
2. in ’t bijz., aanwenden, in toepassing brengen, tot of tegen iemd richten, curaiionem ad alqm, Cic., preces, Curt.; aanjagen, inboezemen, oppidanis terrorem, Liv.; ergens aan doen deelnemen, - toe uitnodigen, alqm in convivium, Suet.; pass., een doel enz. naderen, tot iets geraken, admotus supremis, zijn einde naderend, Tac.; in nauwere betrekking brengen, alqm propius Caesari, Vell., se admovere ad etc., zich aansluiten bij, Cic.