eig. een schiereiland van Azië, maar door vorm en cultuur, reeds heel lang als afz. werelddeel beschouwd. Het strekt zich uit van 66°8'40" O.L. (de berg Khai-oedy-paï in de Oeral) tot 10°25' W.L. (Dunmore Head op Ierland) en van 71°12' N.Br. (Noordkaap) tot 35°59' N.Br. (Kaap Tarifa).
Grootste lengte (Z.W.-N.O.) bedraagt 5560 km, grootste breedte (N.Z.) 3860 km. Opp. ruim 10.000.000 km2 (= 1/15 van het vasteland der aarde), aantal inwoners 534.000.000 (1940; ¼ van de mensheid). Meer dan 90 pct van het werelddeel ligt in de gematigde zone. De schiereilanden (2.700.000 km2) nemen ong. ¼ van de gehele opp. in, met de eilanden mee (700.000 km2) 35 pct. De kusten hebben een gez. lengte van 86.873 km. Europa is het meest verbrokkeld en ingesneden werelddeel.
De kusten vertonen velerlei gedaanten: fjord-, rias-, duinen- en steile kusten. De gem. hoogte van Europa is 300 m, het is het laagste werelddeel. 60 pct van de opp. bestaat uit laagland (0-200 m), 24 pet tussen 200 en 500 m, 10 pet tussen 500 en 1000 m, 5 pet tussen 1000 en 2000 m; slechts i pet boven de 2000 m.In het groot bezien bestaat E. uit een laagvlakte in het N.O., bergland in het Z.W. Kern van het bergland vormen de Alpen (230.000 km2), in het N.O. voortgezet in de Karpaten (188.000 km2), in het O. in de Transsylvaanse Alpen en de Balkan. Een derde voortzetting van de Alpen vormen de Dinarisch Albanese A., een vierde de Apennijnen in Italië, voortgezet over Sicilië in het Atlas-gebergte. In het N. van het Iberische schiereiland liggen het Astanisch-Cantabrisch gebergte en de Pyreneeën. Oudere gebergten liggen vóór de Alpen (Franse Centr. plateau, Vogezen, Zwarte Woud, Boheemse gebergten, Duitse middelgebergte (280.000 km2), vóór de Apennijnen (Subapennijnen, Corsica, Sardinië), vóór de Balkan (Rhodope-, Rilo- en SjarDagh en Olympus), op het Iberische schiereiland (Siërra Guadamarra, gebergte van Galicië, Siërra Nevada). Nog ouder zijn de hoogten in Bretagne, Wales, Ierland en Schotland, en het bergland van Scandinavië en Finland.
De Europ. rivieren (230.000) behoren tot drie hoofdstroomgebieden: dat van de Kaspische Zee (o.a. de Wolga, de grootste van alle), dat van de N. Ijszee (o.a. de Dwina) en van de Atlant. Oceaan. In de Oostzee stromen o.a. de Newa, de Weichsel en de Oder, in de Noordzee de Elbe, de Wezer, de Maas en de Rijn, de Schelde en de Theems. In het Kanaal en de Atlant. Oceaan, de Seine, de Loire, de Garonne en de Taag, in de Middellandse Zee de Ebro, de Rhóne en de Po, in de Zwarte Zee en de Zee van Asow de Donau, de Dnjestr, de Dnjepr en de Don.
Het klimaat van E. is het gematigdste van alle werelddelen. Het ligt bijna geheel in de gematigde zone, en ondervindt de temperende invloed van de warme Golfstroom. Slechts de allernoordel. streken hebben een gem. jaartemp. beneden 0° C. Men kan 5 klimaatprovincies onderscheiden:
1. De Middel. Zee-provincie met droge, warme zomers, zachte, vochtige winters;
2. De Westeuropese prov. (N. Spanje, N. Italië, Frankrijk, België, Nederland, Britse eilanden, Z. Scandinavië, Noorse kust, Duitsland, Donaulanden, lage delen van Zwitserland) met zachte winters en vrij koele zomers, door de heersende W. winden;
3. De gebieden met droog steppe-klimaat in Spanje en Z.O. Europa;
4. De gebieden met vochtig klimaat en koude winters (N. en O. Scandinavië, O. Europa, de hogere Europ. middelgeb.);
5. de hogere bergstreken met toendraklimaat.
Het aantal bewoners van E. werd in 1940 op 534.000. 000 millioen geschat. De dichtheid van bevolking in de verschillende delen loopt sterk uiteen. Door de vele migraties is de bevolking sterk gemengd. Men onderscheidt:
1. de Noordel. gordel van blonde rassen:
A. Het Noordse ras: lang (mannen gem. 1.73 m.), blond, met lange schedel, smal en lang gezicht, rechte neus, blauwe ogen.
B. Het oosteuropide ras: asblond, middelmatig lang, kort
en breed hoofd, breed gezicht, korte neus, grijsblauwe ogen (in Wit-Rusland, Polen, N. Groot Rusland).
2. De centrale gordel van kortschedeligen:
A. het Alpine ras: klein en gedrongen, korte ledematen, lange romp, korte schedel, kleine wipneus, bruine haren en ogen (In M. Frankrijk, Westalpen, Z.W. Duitsland, Zwitserland).
B. Het Dinarische ras: slank en lang, hoge schedel met afgeplat achterhoofd, lang en smal gezicht, grote neus (vaak hoekvormig), haar en ogen donkerbruin. (In Z.O. Europa, Oekraine, Z. Polen, Silezië, Z. Duitsland en Zwitserland).
3. De Zuidel. gordel van donkere langschedeligen: het Mediterrane ras: klein en tenger, lange schedel, smal ovaal gezicht, smalle en hoge neus, weke en volle mond, krachtige kin, haar en ogen donkerbruin, huid donkerder dan de andere Europese rassen (In Z.-Italië, Spanje en Portugal, N.-Afrika).
Behalve de genoemde rassen nog vele vertegenwoordigers van vreemde rassen: Lappen, Finnen, Samojeden, Kirgiezen, Tataren, Kalmukken, Hongaren, Bulgaren, Turken, Basken enz. Voorts ook de Joden. Nog geen millioen van de Europ. bevolking zijn nomaden; slechts in de steppen rondom de Kaspische en Zwarte Zee en in Lapland vindt men zwervende volken. Daarbij kan men ook nog de Zigeuners rekenen.
Het overgrote deel van de bevolking belijdt de Christelijke godsdienst, de minderheid wordt gevormd door Joden, Mohammedanen en heidenen. De Christelijken behoren tot de R.K., de Grieks orthodoxe of de protestantse kerken. Overwegend R.K. zijn Italië, Spanje, Portugal, Frankrijk, België, Ierland, Polen, Hongarije, overwegend protestant de Scandinav. landen, Finland, Nederland, Gr.Brittannië, Duitsland, Zwitserland. De Grieks orthodoxen vindt men vooral in de Sovjet-Unie en de Balkanstaten.
Meer dan 50 pct van de bevolking van E. is werkzaam in de industrie, 40 pct in de landbouw! Vooral W.-E. is sterk geïndustrialiseerd, bij de kust en in de nabijheid van mineralen (de oude gebergten van W„ N., en M.-Europa). Door de concurrentie van Amerika en Azië liep het aandeel van Europa in de wereldhandel terug van 70 pct in 1900 tot 56 pct in 1938.
Wat de landbouw betreft vallen de volgende zones te onderscheiden (van N. tot Z.): toendra (rendierteelt, jacht, visserij), naaldwoudzone (houtkap, jacht, verbouw van gerst, rundveeteelt), zone van gemengd loofbos (de havergordel van Z.-Finland en Z.-Scandinavië, Denemarken en N.-Brittannië, de roggegordel van M. Rusland, de Baltische landen en N. Duitsland, de tarwegordel van Z. Brittannië, Duitsland, Frankrijk, Zwitserland, de graan-maïs zone Zuidelijk daarvan, de Z.-Russische tarwe-havergerstzone), de mediterrane olijven- en wijnbouwzone. De opbrengst van de Europese landbouw dekt de behoefte niet.
De bevolking groeide van 200.000.000 in 1800 tot ruim 530.000.000 in 1940. De groei was het grootst in de industriegebieden. Het aantal steden met meer dan 100.000 inw. steeg van 65 in 1850 tot 171 in 1900 en 3000 in 1940. Haar inwonertal maakte in 1940 ruim 21 pet uit van de totale bevolking der aarde. Toch woont meer dan 50 pct van de Europeanen nog op het platteland.