DE KUNST VAN DE TWINTIGSTE EEUW: DE SCHILDERKUNST SINDS 1906: NEDERLAND
De Nederlandse schilder Vincent van Gogh had samen met Cézanne en Gauguin de revolutie van de schilderkunst in Europa ingeleid. Na Van Gogh liepen ook in Nederland de richtingen en stromingen sterk uiteen. Voor de tijdgenoot is het vrijwel ondoenlijk, de twintigste-eeuwse Nederlandse schilders te overzien of in te delen. Wel kunnen een aantal groeperingen worden opgesomd. Sommige van deze groepen concentreren zich rondom een programma of leuze uit de Europese kunstgeschiedenis; andere verenigen zich vrij willekeurig in een bepaalde Nederlandse plaats of streek (Bergense school, Larense school, enz.). Bijzonder karakteristiek voor een bepaalde periode in de Nederlandse kunstbeoefening en de Nederlandse kunst-belangstelling is de figuur van Jan Toorop (1858-1928). Toorops werk is in feite naturalistisch, maar het heeft, mede onder invloed van Morris, een sterk decoratieve inslag, terwijl ook de sierlijke gebogen lijnen van de Jugendstil er in te herkennen zijn.
Religieus verwant aan het werk van Toorop, maar nog veelzijdiger, is het oeuvre van J. Thorn Prikker (1869-1932). Thorn Prikkers ambitie ging in de richting van de monumentale schilderkunst, evenals die van Toorop. Helaas kreeg hij evenmin als
Toorop voldoende Nederlandse opdrachten. Nederlandse beoefenaars van de decoratieve kunst waren verder: A. J. Derkinderen (1859-1925, wandschilderingen stadhuis van ’s-Hertogenbosch), N. Roland Holst (1868-1938, ontwerper gebrande glazen Dom, Utrecht) en Willem van Konijnenburg (1868-1943, gebrandschilderde glazen Nieuwe Kerk, Delft).
De glasschilderkunst is een genre, waarin Nederland vanouds beroemde prestaties heeft geleverd, en dat ook tegenwoordig weer door belangrijke Nederlandse kunstenaars beoefend wordt. De bekendste twintigste-eeuwse namen zijn: Joep Nicolas (geb. 1897) en Charles Eyck (geb. 1897). Behalve als glazenier en schilder werken ze tevens als tekenaar en illustrator; Charles Eyck schildert bovendien portretten, stillevens en landschappen en ontwerpt goudsmeedwerk (een genre waarin zijn geboortestreek reeds in oude tijden uitmuntte!) Een indruk van de verbluffende veelzijdigheid van deze Limburgse kunstenaar geeft de uitmonstering van de kerk van Sint Joseph Arbeider in Meerssen.
Nauw verbonden aan de Franse kunsthistorie (het optreden van de Fauves) is de figuur van Kees van Dongen (geb. 1877), een schilder van Nederlandse afkomst, die in Frankrijk werkte en zich tot Fransman liet naturaliseren. De Franse schilder Henri de Fauconnier (1881-1946), leerling van Cézanne, vormt de verbinding tussen de Franse kunsthistorie en de Nederlandse Bergense school (die feitelijk meer een groepering was dan een school in de eigenlijke zin van het woord). Le Fauconnier, aanvankelijk impressionist, trachtte na 1908 in zijn werk het fauvisme te verenigen met het kubisme. Tijdens zijn verblijf in Nederland (1914-1920) onderhield hij contacten met een groep Nederlandse schilders, van wie de meesten in Bergen woonden. Hun richting kan worden omschreven als: reactie tegen het impressionisme in nuanceringen, die uiteenlopen van fauvisme tot expressionisme.
Tot de Bergense groepering behoorden: Leo Gestel, D. H. W. Filarski, K. Boendermaker, C. W. N. Baard, de gebroeders Matthieu en Piet Wiegman, Jan Sluyters, Herman Kruyder en Charley Toorop (de dochter van Jan Toorop). Ook Charley’s zoon en Jans kleinzoon, Edgar Fernhout (geboren 1912), is schilder; bekend is Charley’s trotse groepsportret: Drie generaties Een groepering rondom een (abstractivistisch) programma was de kunstenaarsgemeenschap De Stijl (gesticht in 1917), waarin beeldhouwers, architecten en schilders samenwerkten. De meest markante schilder uit dit milieu was Piet Mondriaan (1872-1944). Reeds omstreeks 1912 maakte Mondriaan abstracte composities. Enkele thema’s, bijvoorbeeld dat van de alleenstaande boom, herhaalde hij telkens, ze steeds verder abstraherend. In de twintiger jaren onderhield Mondriaan contacten met het Bauhaus. In zijn latere periode, in New York, verving hij in zijn Boogie-Woogie-schilderijen de takken van zijn vroegere boomstructuren door streng-geordende kleurveld-systemen, te vergelijken met scherpgekante incrustaties. Mondriaan ontwikkelde zich tot een schilder van internationale vermaardheid en internationale allure en eveneens van internationale invloed.
Onder de benaming ’Amsterdamse Joffers’ wordt geen richting of groepering samengevat, maar een aantal ’losse’ Amsterdamse schilderessen: Lizzy Ansingh, M. van Regteren Altena, Coba Ritsema, J. Bauer-Stumpf, Ans van den Berg, N. Bodenheim, Coba Surie en E. Westendorp-Osieck. Zij behoren tot verschillende stromingen en haar werk loopt sterk uiteen, maar is altijd charmant. Geheel afzijdig stonden meer naar het surrealisme neigende kunstenaars als Raoul Hynckes (geboren 1893), Pyke Koch (geboren 1901) en Albert Carel Willink (geboren 1900), die wel met de naam ’magische realisten’ worden aangeduid. Naar de vorm volgen hun schilderingen voornamelijk de werkelijkheid, maar achter deze realiteit wordt een obsederende onwerkelijkheid gesuggereerd. Het werk van Hynckes, wiens werk wordt gekenmerkt door sterke versobering van de taferelen in een gedempt transparant licht; voor Willink is typerend de sterke lichtwerking.
door Prof. Dr. H. Tintelnot.