Kunstgeschiedenis

Amsterdam Boek (1959)

Gepubliceerd op 27-01-2022

twintigste eeuw – eerste helft – bouwkunst - Amerika

betekenis & definitie

DE KUNST VAN DE TWINTIGSTE EEUW:

DE BOUWKUNST SINDS 1906: DE NIEUWSTE ONTWIKKELING: AMERIKA

Sinds de belangrijke beginjaren van onze eeuw heeft Amerika doorslaggevende invloed verworven op de architectuur van de wereld. In de periode van de kolonisatie importeerde Noord-Amerika het Europese Klassicisme, maar omstreeks de overgang

naar de twintigste eeuw verrezen de hoge gebouwen van overmatige dimensies in staalskeletconstructie. Daarmee ontwikkelde zich een nieuwe stijl van mechanische ingenieursbouwkunst. Aanvankelijk waren de ’wolkenkrabbers’ van Manhattan specifiek Amerikaans: hun vermetele bouwkundige Neoromantiek gaf aan het silhouet van New York zijn beroemde lijnen. In de jaren omstreeks 1933 (Nazi-régime in Duitsland) kwam Amerika onder de invloed van uit Europa emigrerende architecten. Zo werden de constructieve methoden, die in de nieuwe wereld allerwege toepassing vonden, geconfronteerd met de mathematische denktrant van de Bauhausstijl. De wolkenkrabbers van New York en andere Amerikaanse steden oefenen als het ware een druk uit op de levensadem van de bewoners; ze vormen geen onderdeel van stadsontwerpen, die ritme van de ruimte nastreven. In de tijd van hun bouw werd nog aangeknoopt bij de historische bouwvormen van Europa, althans in het detail. De latere bouwwerken evenwel, vooral die van de twintiger jaren, ontwikkelden naar eigen vormwetten vermetele verticale systemen en scherpgesneden omtrekken. Het Rockefeller Centre in New York is fraai in de ruimte geplaatst; minder gelukkig is de indruk die het op de voorbijganger maakt. Dit bouwwerk kan worden gezien als gemeenschappelijke prestatie van vele ingenieursbureaus, als een hoogtepunt, letterlijk en figuurlijk, van het Amerikaanse bouwen.

Geleidelijk aan werden de torenhoge kantoorgebouwen de esthetische expressie voor het overwinnen van de statische problemen. De nuchtere nieuwe koers wordt gerepresenteerd door het volkomen onversierde torengebouw van de Verenigde Naties. De eerste bouwers van Amerikaanse steden waren nog bij machte niet alleen het ontwerp te leveren, maar ook de constructie-berekeningen te maken; voor massale bouwwerken als het Rockefeller Centre is de individuele architect daartoe niet meer bij machte. In 1931 kwam het 381 m hoge Empire State Building tot stand. Sullivans uitspraak ’form follows function’ geldt nauwelijks meer voor een dergelijk gigantisch bouwwerk. Het ontwerp was gemaakt door Louis Sullivan (1856-1924); deze architect moet beschouwd worden als de eigenlijke wegbereider voor de torengebouwconstructies (en niet alleen voor die van Amerika).

Sullivans strijd tegen het historisme werd voortgezet en voltooid door Frank Lloyd Wright (1869-1959). Wright had als ideaal de organische architectuur. Onder de abstract-constructief vormgevende architecten is hij de oude meester, het voorbeeld. Zijn Robie-huis van 1909, dat dus in veelbewogen jaren werd gebouwd, viel op door de intensieve vormgeving van de vlakken; ’de grootmoeder van de moderne bouwkunst’ is het later genoemd. Wright probeerde altijd weer huiselijke effecten te ontwringen aan de moderne bouwmaterialen. Het schematische, de torenhuisbouw eigen, gaat hij niet uit de weg. Beroemd is het Imperial-hotel in Tokio, dat hij in 1916 bouwde; o.a. met vormsteenvlakken paste hij zich aan bij de abstracte vlakbehandeling en ornamentiek van Oost-Azië. Van zijn zeer intelligente landhuizen dient genoemd te worden het huis ’Falling Water’ te Bear Run van 1936; het lijkt een reactie op oost-aziatische invloeden. Uit het kantoorgebouw voor de Johnson Company te Racine blijkt Wrights onconventionele vormgeving. Soortgelijke invloeden uit het Oosten werden herhaaldelijk verwerkt door Richard J. Neutra (geboren 1892). Afkomstig uit de school van Otto Wagner'in Wenen was hij reeds in de twintiger jaren geëmigreerd naar de Verenigde Staten. Hij werkte o.a. in Los Angeles. Met Mies van der Rohe, Saarinen, Aalto, Johnson en vele andere geavanceerde bouwmeesters heeft hij bevruchtend ingewerkt op de bouwkunst van het moderne Amerika.

Vooral als ontwerper van individuele landhuizen, vacantiehuizen en studio’s heeft Neutra naam gemaakt. In de dertiger jaren moest nog worden gevreesd, dat een mechaniserend radicalisme het begrip ’wonen’ en de individualiteit zou vernietigen en dat het woonhuis tot woonkist zou worden, waarin de bewoner slechts ’een functionaris van de gemeenschap’ is; de rijpe bouwwerken van Neutra zijn van een tegengestelde geest. In een instructief werk ’Mensch und Wohnen’ (1955) noemt hij zijn woonhuiskunst ’biologisch realisme’; de individuele behoeften, de esthetische bevrediging en het levensproces van de bewoner tracht ze in een zo tijdeloos mogelijke bouwvorm te vatten, zonder modieus bijwerk. Vandaar dat hij ’het fysiologische welbevinden’ tot grondcomponent maakt van zijn doorzichtige vormgevingstrant. Men heeft Neutra de ’neuroloog’ van de architectuur genoemd.

Ludwig Mies van der Rohe (geboren 1886), tegenwoordig een van de toonaangevende architecten, is afkomstig uit de kring rondom Peter Behrens. Reeds in 1929 kreeg zijn ’Duits paviljoen’ op de wereldtentoonstelling in Barcelona internationale betekenis. De band tussen Mies van der Rohe en het Bauhaus noemden we reeds; Mies van der Rohe stond eveneens onder de invloed van de

Nederlandse groep De Stijl. Na zijn emigratie naar de Verenigde Staten kreeg hij gelegenheid zijn uiterst scherpe vormentaal verder te ontwikkelen. Van voor 1940 is zijn ’Institute of Technology’ in Chicago.

In het begin van de eeuw had Klinger het uiteenvallen van de kunstgenres bejammerd in de klacht: ’Wij hebben kunsten, maar geen kunst’; in deze periode kan voor de eerste maal weer worden gesproken van een wereldarchitectuur-opvatting want ook Japan, Indië en het gehele Oosten onttrokken zich niet aan de invloeden

van Le Corbusier en de leerlingen van Taut of Behrens. In zijn idee voor een halvormig liggend glazen gebouw als vervanging van het in 1944 gebombardeerde Nationaltheater in Mannheim poogde Mies van der Rohe nieuwe vorm te geven aan een oude opgave van het werelddeel, waar hij was geboren.

De Fin Eero Saarinen, geschoold in de Jugendstil, verrijkte Amerika met zeer talentvol werk. Zijn met scherpe lijnen getekend General Motors Technical Centre in Detroit en zijn volkomen op de baksteenkunst ingestelde gebouwen van de ’Drake University’ geven te zien, dat men bij de vormgeving van de utiliteitsbouw niet behoeft te vervallen in de kantoorachtige verveling van de Europese complexen met hun schematische venster-rasters. Saarinen behoort tot de leerlingen van Mies van der Rohe, de zogenaamde ’Miesians’, evenals Bunshaft, Eames, Johnson en Soriano. Deze groep beheerst, tezamen met de ’Wrightians’, de school van Fr. L. Wright, de contemporaine architectuur in Amerika. Ze straalt echter terug op het continent.

Van Hugh Stubbins (geboren 1912) is het ontwerp voor een congreshal voor Berlijn met een zeer merkwaardig geleed dak (voor zover men nog van dak mag spreken). Wat we hier aan invloeden vinden is van geniaal-nieuwe maar tevens gevaarlijke aard. Bouwwerken van dit genre zijn veranderlijk in hun optiek. De façade als richtinggevende factor is losgelaten en in het ’dynamische’ bouwwerk wisselen de bouwlichamen van omtrek en Iijnenwaarde, zoals bij een constructivistische plastiek. De oude normatieve begrippen van steun en last lijken losgelaten en het bouwwerk wordt vaak tot een vermetel spel van contouren en zeilvormige wandvlakken. De kleur, tevoren altijd slechts vatting, nooit constructief element, ontstoffelijkt gehele wanden. De betonconstructie roept overal ter wereld een nieuw tijdperk op in de bouwkunst. Ze vormt architecturen als abstracte structuren; ze maakt de scherpzinnige skeletverduidelijking mogelijk en de onderstreping van de statische verticale lijnen (zoals bij Mies van der Rohe, Wright en Nervi), maar ook de realisatie van elke optische wensdroom, elke inval en iedere ontwerp-tekening.

’Hangende tuinen’ zijn sinds lang mogelijk en absoluut geen wereldwonder. Iedere bouwkundige idee kan tegenwoordig statisch worden gerealiseerd; we leven in een periode, waarin bouwkunst niet meer opkomt uit de grondbetekenis van: opbouwen,

maar van: uitbreiden en krommen. Bizarre bouwfantasieën zijn er altijd geweest. Men denke aan de ontwerptekeningen van de Barok, door de hypermodernen zo vaak verkeerd begrepen! Men behoeft dus nog niet van verval der architectuur te spreken, wanneer alle fantasie uitvoerbaar wordt; er openen zich dan juist indrukwekkende nieuwe perspectieven. De gevaren liggen echter altijd daar, waar minder begaafden experimenteren met de nieuwe mogelijkheden uit zucht naar oorspronkelijkheid of uit speelsheid. Architectuur, als expressie van sociale energieën en gemeenschappelijke doelstellingen, is nog altijd, volgens het woord van Pinder: ’moraal’; ze kan aan haar bestemming bezwaarlijk beantwoorden door het demonstreren van constructieve en technische mogelijkheden. En evenmin door onjuiste reconstructie van wat verloren ging.

door Prof. Dr. H. Tintelnot.

< >