DE PREHISTORIE VAN EUROPA: DE OUDE STEENTIJD: PLASTIEK
Het klassieke voorbeeld voor de plastiek van de oude steentijd is nog altijd een in het jaar 1908 gevonden vrouwenbeeldje (de zogenaamde ’Venus van Willendorf'’), dat telkens weer wordt afgebeeld; het vormt eerder een authentiek document voor het schoonheidsideaal van zijn tijd dan voor de destijds normale vrouwelijke lichaamsbouw. Nog steeds geldt bij primitieve volkeren een maximale lichaamsomvang als het ideaal van vrouwelijke schoonheid. Verbazingwekkend is de beheersing van de lichaamsvormen in dit kleine kunstwerk. De verwaarlozing van het gezicht moet niet op rekening worden geschreven van artistiek onvermogen; voor de kunstenaar waren de vormen van het lichaam veel belangrijker dan de trekken van het gelaat. Die gelaatstrekken betekenden voor hem zelfs minder dan de zorgzame weergave van het kunstige kapsel. De Venus van Willendorf is de ongeëvenaarde topprestatie van een superieure kunstenaarspersoonlijkheid, anoniem, zoals de kunstscheppers uit alle voorhistorische perioden. Qua stijl komen voor vergelijking met de ’Willendorfse’ alleen in aanmerking beeldjes uit Brassempouy in Zuid-Frankrijk en uit Mainz (het laatste slechts in brokstukken bewaard gebleven), maar zo fijn uitgewerkt en zo levendig als de Venus zijn ze niet.
Op een lager artistiek niveau ligt het merendeel van de tegenwoordig bekende beeldjes, al ontbreekt het niet aan merkwaardige individuele prestaties. Zwaarlijvigheid, vooral rondom de heupen (steatopygie), lijkt de grondregel van de artistieke vormgeving. Bij vele andere sculpturen gaat de negatie van het gelaat (voor ons het edelste lichaamsdeel) nog een stap verder dan bij de ’Venus’; het hoofd wordt door een vormloze verlenging van het lichaam slechts aangeduid of eenvoudig weggelaten. Uit de weergave van het vrouwelijk lichaam in de loop van een ontwikkeling van duizenden jaren is de tendens der kunst uit het oude steentijdperk onfeilbaar af te lezen. Het begin ligt bij het absolute naturalisme van het beeldje van Willendorf. Daarvoor in de plaats komt hoe langer hoe meer de vereenvoudiging, het zich beperken tot het essentiële; van het vrouwelijk lichaam blijft tenslotte slechts een stok over met twee eraan opgehangen borsten of een vorkvormige structuur. In de tekenkunst heeft de stilering een andere weg ingeslagen. Op een in Moravië gevonden gravering op een plaat mammoet-ivoor wordt het vrouwelichaam, welhaast als een technische tekening, in een aantal geometrische figuren ontleed.
Slechts bij een klein aantal van de sculpturen is aan het gezicht meer aandacht besteed; ze vormen waardevolle kenbronnen voor het reële mensenbeeld uit de oude steentijd. Kunstwaarde hebben er slechts twee: een sierlijk elpenbeenkopje uit Frankrijk en een sculptuur van hetzelfde materiaal uit de rijke vindplaats Wisternitz in Moravië. We zien verrassend modern aandoende gezichten met fijne trekken, zonder de minste herinnering aan eventuele dierverwantschap.
De dierplastieken uit deze tijd evenaren op het punt van pakkend realisme de mensenbeelden. Vrijstaande beelden zijn zeldzaam. Er zijn gereedschappen uit botten, voor het gebruik bedoeld, maar met figuren versierd. De greep van een benen dolk is in hoogreliëf uitgevoerd als een steenbok; zo moet de jager het dier vaak tegen de achtergrond van een rotswand hebben zien staan. Het omgebogen uiteinde van een werpspies heeft de vorm van een dierkop gekregen. Toen men echter voor de versiering van de greep de kop van een wisent koos - blijkens een vondst in de ’Keszlergrot’ bij Thayngen (Zwitserland) - moest aan de natuurgetrouwheid reeds enig geweld worden aangedaan, want de beide horens liggen volkomen plat tegen de kop. De practische bruikbaarheid van zulke werkstukken, die reeds onder het begrip kunsthandwerk vallen, wordt door de artistieke vormgeving nooit geschaad, dit in tegenstelling tot vele moderne producten.
De kunst van het oude steentijdperk als geheel gezien doet vermoeden, dat het versieren van gebruiksvoorwerpen niet alleen uit versieringsdrang werd gedaan, maar dat ook magische doeleinden ermee werden gediend. Dit geldt zeer zeker voor een kleine groep uitgesneden laagreliëfs uit diverse fasen van het jongere palaeolithicum. Zij hebben aan de voorkant reliëf, maar zijn aan de achterkant volkomen glad en vragen dus om een achtergrond. Een vondst uit Frankrijk, de nauwgezet uitgewerkte kop van een wild paard, is helaas slechts als fragment bewaard gebleven. Aan een recent onderzoek in een grot in het Lonedal van de Zwabische Alm zijn zes in hun geheel bewaard gebleven reliefbeelden te danken van dieren uit de ijstijd, drie bij drie uit onderscheidene fasen en van verschillende opvatting, maar overeenstemmend in de scherpe karakterisering van de bijzondere eigenschappen van mammoet, wild paard en wilde kat.
Ook van het groot formaat steen- of kleireliëf bestaan imposante voorbeelden. Het is een feit dat de mensenafbeeldingen op rotswanden uit Laussel in Frankrijk (er is een mannefiguur bij, in dit kunstmilieu zeer zeldzaam) bij lange na niet het niveau bereiken van de vrijstaande beelden. Maar tot de beste prestaties der dierweergave van de oude steentijd behoren de afbeeldingen op een dierenfries in een merkwaardige vindplaats bij Le Roe in Frankrijk, die blijkbaar cultus- en werkplaats tegelijk is geweest. Het hoogst staat ongetwijfeld een uit holenleem gevormde groep van een bison en een bisonkoe uit de grot van Tuc d’Audoubert in Zuid-Frankrijk, die door een deklaag van druipsteen voor vergaan gespaard is gebleven. De beide dieren zijn afgebeeld op het moment van het bespringen. Afdrukken van menselijke hielen in de kleibodem van de grot getuigen, dat de mensen van de ijstijd hier eens in het nachtelijk donker van de berg een totemistische cultus hebben bedreven; in een gedwongen houding, alleen steunend op de hielen, hebben ze voor het dierbeeld de heilige bisondans uitgevoerd, precies zoals noordamerikaanse Indianen dat in onze dagen nog doen.
In de grot van Montespan in de Pyreneeën stond eveneens een beeld uit holenleem, hier dat van een holenbeer. Hier ontbreekt de naturalistische uitvoering van het gehele lichaam; het beeld was waarschijnlijk met een berehuid overspannen en van de kop van een echte beer voorzien. De figuur heeft talloze beschadigingen door steken; op deze plaats werd blijkbaar het beeld gedood van het dier, dat men op de jacht wilde neerleggen. Het bisonpaar van Tuc d’Audoubert had dus een functie in de vruchtbaarheidsmagie, de beer uit Montespan in de magie der jacht.
door Prof. Dr. Fr. Behn.