Kunstgeschiedenis

Amsterdam Boek (1959)

Gepubliceerd op 27-01-2022

oud-Amerikaanse kunst – Andes - weefwerk

betekenis & definitie

OVERIGE OUD-AMERIKAANSE KUNST: HET ANDESGEBIED: WEEFWERK

In de vijftiende en zestiende eeuw beleefden drie grote culturen van het oostelijk halfrond tegelijk een hoogtepunt in de kunst van het weven. Chinese zijde was een van de belangrijke handelsproducten, waarvoor Columbus de onbekende westelijke zeeën trotseerde. Perzische tapijten, vaak doorweven met metaaldraden, waren in de Europese handel zeer begeerd. In dezelfde tijd bereikten het Venetiaanse fluweel en de wandtapijten uit de Nederlanden en Frankrijk een hoge perfectie.

De geïsoleerde praecolumbiaanse wever leverde werk van zeer hoog niveau. In het Mexicaanse- en het Mayagebied moeten prachtige stoffen vervaardigd zijn, zoals blijkt uit niet lang geleden ontdekte wandschilderingen en uit taferelen, die op keramiek zijn afgebeeld. Tengevolge van het vochtig-hete klimaat zijn de weefstoffen echter in de loop der eeuwen in de graven vergaan. Voor het Andesgebied is de situatie gunstiger; het zand van de droge Stille Oceaankust heeft in de graven een volledig repertoire van de weefmethoden bewaard. Vooraanstaande personen werden begraven in hun ceremoniële costuum en daaromheen waren andere stoffen gewikkeld, met grafgeschenken van aardewerk en persoonlijke bezittingen; tenslotte kwam daar nog een eenvoudiger kleed omheen, zodat grote mummiebundels ontstonden. De oudste bekende specimina van in de kuststreek gevonden weefsels, die ontstonden omstreeks het begin der christelijke jaartelling, vertonen praktisch dezelfde mate van perfectie en gevarieerdheid in methode als die van later datum. De enige ontwikkeling, die kan worden aangewezen, heeft betrekking op de stijl.

Als ruwe grondstof werd dikwijls het inheemse Amerikaanse katoen gebruikt en in de hooglanden van de Andes leverden lama, guanako, alpaca en vicuna (allemaal kameelachtigen, die alleen in de Andes voorkomen) een zeer duurzame wol; de wol van de vicuna had bovendien de soepelheid en de glans van zijde. Katoen en alpacawol werden vaak met elkaar gemengd.

Het apparaat, waarop deze hoogontwikkelde weefkunst merendeels tot stand kwam, was de handweefstoel. Hij bestond gewoonlijk uit een halfgepolijste staaf, die bevestigd was aan een boom, tussen twee palen of aan een muur. Het andere uiteinde, met de gordel die zich daaraan bevond, werd om het middel van de wever gelegd, zodat een beweging van het lichaam de schering losser of strakker kon spannen. De breedte van het weefsel kon niet veel groter zijn dan de afstand die de wever makkelijk reiken kon, dus ongeveer 75 cm. Dergelijke weefstoelen (girdle-back

looms) zijn ook tegenwoordig nog in gebruik, vooral in de afgelegen streken van Midden- en Zuid-Amerika. Aangezien bepaalde Peruaanse culturen weefsels vervaardigden van meer dan 1,5 m breed moet worden verondersteld, dat deze werden gemaakt op een grotere weefstoel of dat de weefstoel zo was ingericht, dat

verscheidene personen tegelijk aan dezelfde schering konden werken. Er werden minerale, plantaardige en dierlijke kleurstoffen gebruikt en de vervaardiging daarvan groeide uit tot een industrie. Verschillende opgravingen brachten de volgende stoffensoorten aan de dag: brocaat, crêpe, damast, velours, wandtapijten van verschillende soorten, een soort batist, voile, keper, allerlei soorten kant en borduurwerk.

Tot de meest bekende vindplaatsen behoort een grote bijzettingsplaats, Paracas, een schiereiland in het midden van de Peruaanse kust. Deze plek werd blijkbaar verscheidene eeuwen gebruikt als bijzettingsplaats (necropolis) voor vooraanstaande personen. Verschillende soorten graven werden er gevonden, het ene boven het andere gelegen, tot op grote diepte. De weefsels van de verschillende culturen vertonen groot onderscheid in stijl en patronen.

Evenals de keramiekvoortbrengselen worden de weefsels tegenwoordig naar hun vindplaatsen ingedeeld of naar de cultuurgroepen waarin ze volgens patroon en motief passen.

Aan de kleding uit de tijd vóór Columbus kwam geen kleermaker te pas; ze was niet geknipt en genaaid. De complete costuums, die werden gevonden, bestaan uit een lange strook van een eenvoudig materiaal, die blijkbaar om het bovenlichaam en de lendenen werd gebonden en waarvan de versierde uiteinden van voren werden gedrapeerd; verder een fraai geweven tunica (door de Spanjaarden ’poncho’ of ’hemd’ genoemd), een brede sjerp en een kap met motieven die passen bij de rest van het costuum. Reusachtig grote sjaals zijn gevonden en ook hoeden en kappen.

De niet lang geleden ontdekte Chimu-sjerp van een dergelijk gewaad is geweven uit katoen en alpacawol in zes kleuren. Mensen dierfiguren vullen de lichte rechthoeken; kwasten van uiteenlopende grootte versieren de overige gedessineerde vlakken. Toen ze voor de eerste maal in contact kwamen met de Inca-aristocratie waren de Spanjaarden terecht geïmponeerd door de stralende kleuren en de levendige patronen van de inheemse kleding. De motieven variëren van vierkanten en abstracties tot gestileerde vogels, dieren en menselijke figuren, met geraffineerde toepassing van franjes en rozetten, terwijl dikwijls metaaldraden zijn ingeweven. De weefselpatronen zijn terug te vinden op keramiekproducten en zelfs op metaalwerk uit dezelfde periode en hetzelfde gebied.

Er werden grote aantallen weefsels gevonden die met veren waren bedekt, vooral in post-Tiahuanaco-graven. Soms waren de veren opgeplakt; een meer voorkomende methode was het bevestigen van de veren aan draden, die in rijen op het weefsel werden genaaid. Vele van deze veerwerkstukken zijn opvallend kleurig; de veren die ervoor werden gebruikt waren vaak van getemde macao’s en papegaaien. Andere veren waren afkomstig van de vogels van de tropische oerwouden en dikwijls waren ze van aanzienlijke afstanden aangevoerd, over de Andes heen. Latere stoffen zijn nogal eens versierd met metalen schijven of plaatjes.

< >