Kunstgeschiedenis

Amsterdam Boek (1959)

Gepubliceerd op 27-01-2022

oud-Afrikaanse kunst - techniek

betekenis & definitie

OUD-AFRIKAANSE KUNST: ANDERE TECHNIEKEN

Volkomen op zich zelf staan in de Afrikaanse kunst de fraaie matten en stoffen uit bastpluche van het Beneden-Kongo-gebied. De Afrikanen zijn in staat bepaalde soorten bast zo fijn te splijten, dat ze aanvoelen als zijde. Op speciale bastweefstoelen wordt een fond vervaardigd en daarop wordt in kleurige ornamenten het pluche ingeweven. De prachtige geometrische patronen herinneren sterk aan de Minoïsche kledingstukken op de wandschilderingen. Ook in andere werelddelen wordt aan de uiterste randen van de culturen bastweefstof vervaardigd. Daaruit kan worden opgemaakt, dat bast wellicht het eerste materiaal was voor weefstoffen; de fraaie pluchestoffen komen echter alleen in Afrika voor en in dit werelddeel uitsluitend in het Kasaigebied in het zuidwesten van de staat Kongo. De gebieden van de Azande ten noorden van de Uelle-rivier hebben matten met dierfiguren in zuivere vlechttechniek. In Oost-Afrika werden vlechtbanden met

kleurige patronen spiraalsgewijze tot matten aaneengenaaid.

De Afrikanen zijn in staat kalebassen reeds tijdens de groei door insnoeren een fraaie vorm te geven. Die kalebassen worden versierd met brandornamentiek of met figurale taferelen. De zwarte lijnen, die met gloeiende naalden worden ingebrand, steken prachtig af tegen het gele oppervlak. De reeds genoemde gordel uit het Museum voor Volkenkunde in Wenen en de mantel van een Janusfiguur uit het Museum Pigorini met hun kralen uit kleine slakkenhuizen bewijzen dat er in Afrika reeds kralen werden vervaardigd en verwerkt vóór de invoer van de moderne Europese glazen kralen. In Oost- en Zuid-Afrika worden figurale voorstellingen, maskers en zelfs stam hoofdtronen overtrokken met kralenbordjuurwerk\ ook de kaurischelp wordt daarvoor gebruikt, die zulk een belangrijke functie heeft als pasmunt.

Het mandenvlechten heeft in Afrika een grote ontwikkeling verkregen; er worden echte gevlochten manden vervaardigd, maar er wordt ook gewerkt in de spiraalwrongtechniek. In West-Afrika bestaan manden, die volkomen dezelfde typen vertonen als de keramiek van de Europese prae- en protohistorie. De afsluiting van de bovenrand, d.w.z. de monding van de hals en de knik van de schouder, is naar onderen versterkt door loodrechte overnaaisels. Zo vormen deze manden als het ware een illustratie van de manier waarop de zogenaamde snoerkeramiek is ontstaan.

Het gebied tussen de grote meren in Oost-Afrika is spiraalwrongwerk rijk van een zeer specifieke stijl. Vlakke schalen en schotels zijn overdekt met zwarte bastdraden in prachtige ornamenten, die duidelijk afhankelijk zijn van de overnaaitechniek. De ornamenten zijn zeer verscheiden van vorm, maar grondtypen zijn de spiraal en de getrapte meander. Deze ornamentiek is stellig afhankelijk van de techniek van het overnaaien; toch zijn de versieringen in geen geval alleen van technische oorsprong. Dit blijkt ook zeer duidelijk in de Soedan; de daar gebruikelijke spiraalwrongtechniek werkt met volkomen andere ornamenten.

De Oostafrikaanse ornamenten op spiraalwrongwerkstukken vormen een archaeologisch probleem. Ze komen namelijk ook voor, volkomen identiek, op de keramiek van Susa, terwijl ze aan de overzijde van de Oceaan te vinden zijn op volkomen identiek spiraalwrongwerk en op keramiek van de Pueblo-Indianen in het

zuidwesten van de Verenigde Staten. Waarschijnlijk hebben er verbanden of relaties bestaan, maar het is niet mogelijk die te volgen.

We hebben gezien dat de kunst van de Afrikanen niet losgemaakt kan worden uit de verbanden van de algemene kunst- en cultuurhistorie en dat die kunst bijna nergens als ’primitief’ kan worden opgevat. Ook hier, aan het slot van dit overzicht, moet worden vastgesteld, dat de cultuurgeschiedenis van Afrika nog altijd een open probleem vormt.

< >