Kunstgeschiedenis

Amsterdam Boek (1959)

Gepubliceerd op 27-01-2022

Kreta - Mycene - schilderkunst

betekenis & definitie

KRETENZISCH-MYCEENSE KUNST: SCHILDERKUNST

Meer nog dan in de grote plastiek komt in de schilderkunst de eigen aard van de Kretenzisch-Myceense kunst tot uitdrukking. Vooral het Minoïsche element kan zich hier vrijer uitleven in verbeelding en beweging. Anders dan in de latere Griekse kunst zijn de verbindingen tussen schilderkunst en vaasbeschildering beperkt. Als we, zoals voor de latere Griekse kunst het geval is, niet veel meer dan de keramiek hadden behouden, zouden we van de mogelijkheden der schilderkunst een wel zeer verkeerde indruk hebben gekregen. Maar gelukkig zijn voldoende fragmenten van de grote schilderkunst bewaard gebleven. De paleizen en grote particuliere huizen van Kreta en het vasteland waren met schilderwerk versierd en na brand en vernieling bleven de restanten tussen de fundamenten bewaard. Als wandversiering dienden de schilderingen de architectuur en hun plaats was bepalend voor thema en grootte. We bezitten fries-achtige voorstellingen, miniatuurbeelden en ornamenten, die hele vlakken overdekken.

Er zijn op Kreta zuiver ornamentele schilderingen behouden gebleven, maar daarnaast kan het picturale werk naar de twee thema’s worden ingedeeld, waaromheen de schilderingen zich groeperen: de cultus, waartoe ook stierenspelen, reidansen en hun hoofse ’toeschouwers’, of liever: deelnemers behoren, en de natuur, die de mensen omgeeft: planten en dieren, tot losse taferelen gegroepeerd, zeegezichten, door vissen en koralen aangeduid.

Tot de eerste groep behoort het beeld van een jonge dame uit Knossos. Tot de tweede groep behoren de restanten van een wandschildering uit de residentie van Hagia Triada op zuid-Kreta, die zich in het museum van Herakleion bevinden. De schildering vertoont bloemen, op ongedwongen manier over het gehele vlak verdeeld. Vooral opvallend is een dichte groep crocussen, gedeeltelijk geopend, gedeeltelijk nog in knop, die waaiervormig groeien. Dicht bladergroen, dat met forse maar slordige streken geschilderd is, houdt de waaier van onderen bij elkaar. Op de plaats, waar dat groen uit de aardbodem zou moeten groeien, zoekt men vergeefs naar enige aanduiding van een grondlijn of van gesteente, als ondergrens van het zichtbare. De planten zweven zonder wortels in de ruimte, zij groeien als het ware uit het niets en alleen al door er te zijn scheppen ze een imaginaire ruimte. Het onruimtelijke van deze ’ruimte’ wordt nog geaccentueerd door de typische indeling van het ondervlak in verschillende kleurvelden. De grens van twee zulke kleurvelden is op de linkerkant van de afbeelding te zien, waar tussen het crocussenbosje en de groep witte bloemen helemaal links een lichte en een donkere ondergrond elkaar raken. De grenslijn is op typische manier sterk gebogen; daardoor wordt nog bijgedragen aan het zwevende en onzekere van de indruk, terwijl tectonische vastheid en helderheid vermeden worden. In tegenstelling tot de naturalistische voorstellingswijze, die ernaar streeft de voorwerpen der natuur ’in re’, dus als voorwerpen zoals ze werkelijk zijn, weer te geven, beeldt de Minoïsche schilderkunst de natuur uit in een nog niet ruimtelijk fixeerbare toestand van worden, dus als het ware ’ante rem’. Het verschil tussen deze manier van schilderen en een naturalistische is even groot als dat tussen een droomlandschap en de gefotografeerde werkelijkheid.

Hetzelfde geldt, met zekere variaties, ook voor de Myceense schilderkunst van het vasteland, die, zoals bijna alle genres van de Myceense kunst is voortgekomen uit de Minoïsche kunstbeoefening. De schilderkunst van het vasteland onderscheidt zich van de Kretenzische essentieel door de voorkeur voor andere thema’s en door een zekere tectonisering van de compositie, die samengaat met een sterker accentueren van de contouren bij de afzonderlijke figuren. In de themakeuze maken de voorstellingen van de cultus en de natuur plaats voor die van jacht en strijd, zoals op een frescoschildering uit het paleis van Tiryns (Argolis), die al tot de laat-Myceense periode kan worden gerekend.

door Dr. H. Biesantz.

< >