DE PREHISTORIE VAN EUROPA: DE KELTISCHE IJZERTIJD: KUNSTHANDWERK
De kracht van de Keltische artisticiteit lag niet in de grote kunst maar in het kunsthandwerk. Hier hebben we te doen met een werkelijk nationale expressie, vrij van vreemde invloeden, maar ook van beklemmende traditie, die zich onbelemmerd kon ontplooien. Het resultaat zijn scheppingen, die technisch meesterschap op gelukkige wijze paren aan grote stijlgevoeligheid. Een techniek, die reeds in het westelijk deel van de Hallstatt-cultuur optreedt, die van het ajour, wordt verder ontwikkeld en tot hoge perfectie gebracht. Ze wordt niet meer uitsluitend toegepast voor het versterken en verfraaien van gordels, maar ook voor de vervaardiging van voorwerpen voor velerlei bestemming.
Het is verbazingwekkend met welke zakelijke nuchterheid diezelfde mensen de gebruiksvoorwerpen van hun dagelijks leven hebben gevormd - merendeels van ijzer - terwijl ze er nooit genoeg van schenen te krijgen al het andere met versieringen te voorzien van de weelderigste rijkdom. Maar altijd kennen ze de grenzen van de goede smaak en nooit gaan ze die te buiten. Dat blijkt wel heel indrukwekkend, als ze andere materialen inleggen op een ondergrond van metaal. Reeds de prachtige vroege exemplaren van de nationale Keltische halsring, de torques, hebben vaak op de voorkant aan weerszijden van de sluiting ronde platen, waarop platte ’parels’ uit been, ivoor, barnsteen, glas of koraal bevestigd waren. Ze zijn slechts in enkele gevallen bewaard gebleven; enkele van de ringen hebben nog midden op de platen de stiften om ze vast te houden. Ook de teruggebogen beugels van de oudste kledingspangen dragen niet zelden ingelegde of opgelegde rozetten van genoemde materialen.
Zeer geliefd is de rode koraal geweest - die echter plotseling verdwijnt. Niet zoals men wel gemeend heeft, doordat ze niet meer toegankelijk was - de banken in de golf van Lyon, die reeds in die tijd in exploitatie waren, zijn tot op heden niet uitgeput - maar onder dictatuur van de mode. De Keltische juweliers wisten raad en schiepen een volwaardige vervanging in het prachtige dieprode bloed-émail. De rode kleur werd aangehouden vanwege de toverkracht, die ze heette te bezitten. Het dieprood contrasteerde onvergelijkelijk veel sterker tegen het metaal dan de doffe koraal. Het centrum van deze techniek moet in Oost-Gallië hebben gelegen. In de stad Bibracte, bekend uit Caesars Gallische oorlogen, en gelegen op de berg Beuvray bij Autun, en ook elders, zijn werkplaatsen gevonden waar zulk émailwerk werd vervaardigd.
Haar hoogste bloei beleefde deze kunst op de Britse eilanden, waar de Kelten als natie een toevlucht hadden gevonden na de verovering van het stamland door de Romeinen. Aan zijn gunstige ligging in de modderbodem van de Theems dankt een bij Battersea opgebaggerd schild de onwaarschijnlijk goede staat, waarin het bleef bewaard. Voor het gebruik in het gevecht was het stellig niet bestemd; het pronkstuk van een hoge leider moet het zijn geweest. Een fijn uitgewogen patroon in geajoureerd metaal, opgebouwd op het grondmotief van de ’visblaas’ steekt in kleurig relief uit boven het schildoppervlak. Op bepaalde plaatsen, meestal de basispunten van de palmetten, zijn kleinere cirkelvlakjes ingelegd van rood émail. Het is een op zichzelf staande vondst, door niets anders gedateerd dan door zijn stijl. De voorname strengheid van de ornamentiek verbiedt echter een te late tijdsbepaling.
Terwijl de nationale Keltische kunst op het vasteland weldra werd opgezogen door de universeel Romeinse, kon ze zich in haar Britse eilanden-isolement volkomen uitleven. En niet alleen in de émail-techniek, die daar zo hoog in aanzien was. De ’late celtic style’ overleefde de oudheid en de ineenstorting van het Romeinse wereldrijk raakte haar niet. Het is onjuist, het in de tijd van de volksverhuizing algemeen verbreide glazuurwerk (speciaal met de donkerrode granaatsteen) van het Keltische kunsthandwerk af te leiden; het heeft andere oorsprongen. Maar de Ierse boekillustratie van de Middeleeuwen, die met de Iroschotse monniken tot het vasteland doordrong en grote invloed kreeg op de Karolingische kunst, is onmiskenbaar en onbestreden een laatste uitloper van de Keltische kunststijl. Men meent die eveneens in het traceerwerk van de Gotische kunst te bespeuren en stellig mag hier aan rechtstreeks verband worden gedacht. Ook in de kunst mondt de prehistorie in een brede stroom uit in de historie.
door Prof. Dr. Fr. Behn.