INDONESIË EN ZUID-OOST-AZIE: MEGALIETEN-CULTUUR EN MEGALITISCHE KUNST
In Zuid-Azië, Zuidoost-Azië en in de archipel, die van het schiereiland Malakka zuidoostwaarts buigt tot aan Nieuw-Guinea, wonen volkeren, die zeer oud moeten zijn, maar juist die oude volkeren bezitten niets dat als kunst kan worden beschouwd.
Wanneer in deze gebieden kunst voorkomt kunnen altijd twee cultuurstromingen worden opgemerkt en deze culturen zijn allerminst primitief. Van de cultuur- en kunststromingen, die vóór de Europese beschaving in deze gebieden doordrongen, is de jongste de Islamitische. In Indonesië is de Islamitische fase overal met oudere cultuurlagen vermengd. De Islamitische cultuur en de cultuur van de Hindoe-Boeddhistische kolonisatie worden in andere delen van deze uitgave behandeld. Onder de Islamitische en Hindoe-Boeddhistische lagen ligt overal een laag van een verbazingwekkende uniformiteit, de laag van de megalieten-cultuur.
De Hindoe-kolonisatiegolven kwamen rechtstreeks of via omwegen uit India. De onderlaag der oude cultuur is in India sterk gemengd met elementen van megalieten-cultuur. Men zou het als zeer wel mogelijk kunnen beschouwen, dat de megalietencultuurlaag tegelijk met de Indische en als bestanddeel daarvan Indonesië is binnengekomen; echter ook buiten de invloedssfeer van India zijn in Indonesië megalieten-cultuur en megalitische kunst te onderkennen. In de oostelijke delen van Indonesië lijken de megalitische religie en de megalietencultuur nagenoeg vrij van Indische elementen. Op Nieuw-Guinea en in Melanesië - om van Polynesië maar niet eens te spreken - heeft de megalieten-cultuur in het geheel geen elementen uit India meer.
De Hindoecultuur kwam uit Zuid-India en Achter-Indië naar Indonesië en juist Zuid-India bezit oude en rijke monumenta van megalieten-cultuur, echter van volkomen andere stempel, zoals uit de graven blijkt, dan de megalieten-culturen van Indonesië,
zoals die zich vaak tot in onze tijd hebben gehandhaafd.
Een bepaalde theorie wil de megalieten-cultuur van Zuid-India chronologisch zeer laat plaatsen, daar er in de graven ijzeren voorwerpen gevonden zijn; deze graven zijn echter, zoals in alle megalietenculturen, bij herhaling gebruikt; in de bewuste graven vonden bovendien ’tweede bijzettingen’ plaats (van ontvleesde skeletten). Vergeten wordt dat Zuid-India gelegen is in een gebied waar de oeroude passaatscheepvaart het meest intensief werd bedreven, zodat Arabië, met de rijke megalieten-monumenta, Zuid-India en bijgevolg ook Indonesië veel nader lag dan bijv. het zuiden van Iran. Arabië heeft zijn megalieten-cultuur echter zeer stellig niet vanuit India doorgekregen.
Megalieten-cultuur en megalitische kunst kwamen dus naar Zuidoost-Azië en Indonesië vóór de cultuur van India. De Hindoe-kolonisatie moet echter het deel van het megalitische erfgoed, dat reeds een bestanddeel vormde van de Indische cultuur in het eigen land, naar de nieuwe kolonie hebben meegebracht en daar verder ontwikkeld. Dit cultuur-element heeft zich stellig ook in Indonesië zelf geassimileerd met de inheemse megalieten-cultuur en deze in zich opgenomen.
Het magnifieke monument van Boeddhistisch-Javaanse architectuur en sculptuur, de Boroboedoer, grijpt uiteindelijk terug op het megalitische motief van de trapterrassen. Veel dichter bij de megalitische kunst staan de terrasheiligdommen in de bergen van Java; helaas heeft de Islamisering de details van de cultus vervaagd; wat overbleef mag niet als de zuivere megalitische vorm worden beschouwd. De Baduwi-heidenen in de Kendang-bergen van West-Java hebben nog de oude godsdienst bewaard, waarin de verering van een Hoogste Wezen samengaat met voorvaderen verering. In Artja Damas klimmen dertien ommuurde en geplaveide terrassen tegen de berg op. Ze worden uitdrukkelijk gedenktekenen genoemd, niet graven der voorvaderen. Op het hoogste terras verrijst een grote pijler (megaliet), de zetel van het Hoogste Wezen; op het derde terras bevinden zich de voorvaderengraven; op het zesde terras is een waterreservoir in de steen uitgehouwen - een typisch-megalitische trek. Hun voornaamste heiligdom hebben deze Badoes in Kosala, waar ze bijeenkomen
voor het jaarlijkse dodenfeest. In het midden zijn vijf terrassen opgebouwd; steles (stenen platen) staan in steenkringen met vierhoekige stenen omvattingen. Aan de rand bevindt zich een bamboe-stellage met schuin dak voor de offers. Latak Sibedug heeft elf terrassen en een trappenpyramide, maar daar wordt sinds lang geen cultus meer bedreven. In het oude rijk van Padjajaran bevinden zich terrassen en steenhopen; ze zijn echter reeds gecombineerd met Hindoe-Javaanse plastiek. Hetzelfde geldt voor Midden-Java.
Op Oost-Java is een heiligdom gebouwd midden in het gebied van een werkende vulkaan. Een hoge lange opgang leidt naar een langwerpig voorterras en vandaar voert een korte opgang naar het grootste terras, vanwaar, ingevat door muren, een derde en laatste opgang leidt naar een altaar en menhir.
door Prof. Dr. D. J. Wolfel.