Gepubliceerd op 11-11-2021

verlopen

betekenis & definitie

I. verliep, h. (1, 2, 5), i. (3, 4) verlopen (1 met lopen doorbrengen; 2 door lopen verliezen; 3 verstrijken, verdwijnen; 4 afnemen, verminderen; 5 typ. woorden v. d. ene regel in de andere overbrengen, ook: v. d. ene bladzijde op de andere).

1. een halve dag verlopen, om iem. te vinden;
2. een goede gelegenheid;
3. er was een week verlopen;
4. het tij verloopt; die winkel verloopt, verliest zijn klanten;
5. de zetter moest een aantal woorden, regels verlopen.

II. bn. (1 verstreken, voorbijgegaan; 2 verliederlijkt; 3 afgesleten):

1. de verlopen rente, de verlopen tijd; ook: een verlopen hond, stuk vee, afgedwaald, verdwaald;
2. een verlopen sujet, een verlopen student;
3. een verlopen schroef, lam, niet meer pakkend.

< >