o. (1 het verlopen, het voorbijgaan; 2 het achteruitgaan; 3 gang en afloop; wijze, waarop zich iets toedraagt, of zich heeft toegedragen, proces, waarbij men bepaaldelijk wil aanduiden het op- en neergaan, b.v. bij een ziekte):
1. na verloop van tijd;
2. het verloop van de kunst; het verloop zijner zaken;
3. het verloop van een ziekte; het verloop onder het leraarspersoneel, wisseling; nog: het gevecht had een ongunstig verloop, beter: het gevecht liep ongunstig af; Z.-N. iets op zijn verloop laten, a) verwaarlozen, b) niet ingrijpen.
