I. bn. (1 van zaken: nauwkeurig, precies, waarvan niet in t minste afgeweken wordt, streng; 2 van personen: geen afwijking duldende, precies, stipt, streng):
1. strikte gehoorzaamheid; onder de striktste geheimhouding; strikte eerlijkheid; de strikte waarheid zeggen; in de striktste zin des woords;
2. ik ben in mijn gezin zeer strikt op godsdienst en zedelijkheid;
II. bw. (nauwkeurig, precies, zonder de minste afwijking, streng): de toegang is strikt verboden; zich strikt houden aan.