m. schrijvers, schrijvertje (1 iem., die schrijfwerk doet, klerk; 2 iemand, die zijn gedachten enz. schriftelijk aan het grote publiek bekendmaakt, die boeken, tijdschriftartikelen enz. schrijft of de gave er toe heeft; 3 het werk v. e. schrijver in bet. 2; 4 de persoon, die een bepaald werk, een bepaalde brief heeft geschreven in verhouding tot dat stuk beschouwd):
1 schrijver op een stadsbureau; de secretaris van een vereniging, een gezelschap, een bond heet ook wel schrijver;
2 de schrijvers der 19e eeuw; een schrijver van romans; de klassieke schrijvers, nl. v. d. beste geschriften uit enig tijdvak; de gewijde schrijvers, kerkvaders;
3 een schrijver verklaren;
4 de schrijver van dit verhaal; de schrijvers over de ondergang der republiek.
