1 schreef, h. geschreven (1 met een potlood, pen, griffel, een stuk krijt enz. letters, cijfers of dergelijke tekens op papier, hout enz. neerzetten inz. op vlotte wijze, zonder te tekenen; 2 lijnen zetten, tekenen, schilderen; niet alg.: 3 spellen; 4 een gedachteninhoud in tekens uitdrukken: a) opstellen; b) boeken maken, verhalen, verhandelingen opstellen; c) over iets handelen; d) schriftelijk mededelen; e) met om: schriftelijk vragen; 5 optekenen, noteren, opschrijven; 6 met een datum als voorwerp: die nu beleven; 7 door schrijven in een bepaalde toestand brengen; 8 zich lenen om er letters op te zetten):
1 op een bord, op papier, op de lei schrijven; hij schrijft duidelijk; een mooie hand schrijven; als een kunst, die men moet leren: het kind kan al lezen en schrijven; zijn bestaan vinden in schrijfwerk: hij schrijft op ’t stadhuis; de pen schrijft goed, men kan er goed mee schrijven;
2 een baan geschreven op de stenen;
3 hoe schrijft men dat woord? zich schrijven, zijn naam (zo) spellen;
4 a) een brief schrijven, verzen schrijven; een goed geschreven roman; b) hij schrijft om geld, pro en contra schrijft hij om geld; c) over Indië schrijven; d) ik heb het hem geschreven, gemeld; e) om een boek naar de Kon. Bibliotheek schrijven;
5 de hulponderwijzer schreef hem op het bord; geschreven recht;
6 men schreef 22 December 1870;
7 zich lam schrijven;
8 dit papier schrijft slecht;
nog: er staat geschreven, a) er staat in de H. Schrift, b) het is voorbeschikt, inz. in de onvolt. verl. tijd; tegen iem. schrijven, polemiseren; zie w r ij v e n;
2 zn. o. (1 het schrijven; 2 het geschrevene, inz. brief):
1 ik ben moe van het schrijven;
2 in antwoord op uw schrijven van 10 Oct. jl.