bn., bw.;
1. aandoenlijk: een roerend verhaal, d. i. treffend; hij sprak roerend, aandoenlijk; het roerend eens zijn, (ir.) geheel;
2. niet vast: roerende feestdagen, R.-K., die steeds op dezelfde weekdag, doch niet op dezelfde datum vallen, b.v. Pasen, Pinksteren, de andere heten onroerend, b.v. Kerstmis (altijd op 25 Dec.); roerende goederen, verplaatsbare: vee, meubelen, schuiten enz.; tegenst. vaste.