Gepubliceerd op 11-11-2021

persoon

betekenis & definitie

m. en v. personen, persoontje (Lat. persona, Fr. personne: 1 toneel: rol; speler; 2 uit een afzonderlijk zelfstandig wezen bestaand, een individu; 3 het levende lichaam v. e. menselijk wezen; 4 iems. individuele persoonlijkheid; 5 een persoonlijk wezen, in tegenstelling met een zaak; 6 rechtst. een menselijk wezen of een lichaam [vereniging enz.], hebbende rechten en plichten door de wet erkend; 7 spraakk. elk der drie klassen der persoonlijke vnw.; ook: werkwoordelijke vorm):

1 sprekende personen; stomme personen, figuranten; de personen v. e. roman;
2 het kost een gulden per persoon; publieke personen; dekken voor vier personen;
3 aanranding van den persoon des Konings; klein van persoon; mijn persoontje, ik; in persoon, zelf;
4 sympathiek of niet, hij is een persoon, persoonlijkheid;
5 vervoer van personen en goederen;
6 de gemeente als burgerlijk persoon; er zijn natuurlijke personen (mensen), en rechtspersonen;
7 de eerste (spreker), de tweede (toegesprokene), de derde (persoon of zaak, waarover men spreekt) persoon; jij schrijft is de tweede persoon van schrijven.

< >