Gepubliceerd op 11-11-2021

ongeluk

betekenis & definitie

o. ongelukken (tegenspoed; ongunstige loop der omstandigheden; ongunstige toestand, omstandigheden; ramp, ongeval): dat was mijn ongeluk, rampspoed; pas op, er gebeuren ongelukken! zonder ongelukken aflopen; hij wil mijn ongeluk, verderf; zegsw. een ongeluk komt zelden alleen, het ene ongeluk komt uit het andere voort; er is altijd een geluk bij een ongeluk; zich een ongeluk lachen, schreeuwen, verbazend luid; een ongeluk begaan aan iem., (Z.-N. inz. iem. een ongeluk doen), zwaar kwetsen, doodslaan; een ongeluk van een kerel, mispunt; jij (of: jou) ongeluk! Jan ongeluk, ongeluksvogel; zie a m b a c h t.

< >