o. ongelukken (tegenspoed; ongunstige loop der omstandigheden; ongunstige toestand, omstandigheden; ramp, ongeval): dat was mijn ongeluk, rampspoed; pas op, er gebeuren ongelukken! zonder ongelukken aflopen; hij wil mijn ongeluk, verderf; zegsw. een ongeluk komt zelden alleen, het ene ongeluk komt uit het andere voort; er is altijd een geluk bij een ongeluk; zich een ongeluk lachen, schreeuwen, verbazend luid; een ongeluk begaan aan iem., (Z.-N. inz. iem. een ongeluk doen), zwaar kwetsen, doodslaan; een ongeluk van een kerel, mispunt; jij (of: jou) ongeluk! Jan ongeluk, ongeluksvogel; zie a m b a c h t.
Inloggen
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Favorieten
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen:
- Je eigen Ensie account
- Direct toegang tot alle zoekresultaten
- Volledige advertentievrije website
- Gratis boek cadeau als welkomstgeschenk