Gepubliceerd op 11-11-2021

koning

betekenis & definitie

m. -en, koninkje (1 vorst, die over een koninkrijk regeert; 2 de eerste, de voornaamste, de beste in zijn soort; 3 schaakkoning, kegelspel: voornaamste stuk; 4 kaartspel: heer, germ.):

1. de koning van België; hij was den koning te rijk, zeer gelukkig, tevreden; zie blinde, haan;
2. de koning der schepping, de mens; de koning der dieren, de leeuw; de koning van het schuttersgild;
3. schaak den koning!
4. klaverenkoning, beter: heer; nog: Koningen, Bijb. twee geschiedkundige boeken van het O. T.

< >