I. m. -en (slag, klap, die klinkt);
II. v. -en (1 van een deur: vallend sluitijzer of ijzeren boutje; het handvat, waarmede het bewogen wordt; 2 driehoekig stukje in breiwerk; 3 omgeklonken eind v. e. ijzeren bout):
1. de klink van een deur; de klink oplichten, de deurklink uit de haak lichten; de klink van het hekje werd opgehaald;
2. de wijdte van een klink; 3. een scherpe klink;.